Heb je weleens tijdens een heldere nacht naar buiten gekeken? Heb je de lucht gezien, bezaaid met miljoenen sterren? Hoe voelde je je op dat moment? Machtig en groots, of nietig en klein? Was je vol verwondering voor de Schepper van hemel en aarde?
David zegt in psalm 8: “Als ik Uw hemel zie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die U hun plaats gegeven hebt, wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en de mensenzoon, dat U naar hem omziet?” David geeft woorden aan dat kleine, nietige gevoel wat ons kan overkomen als we naar de grootsheid van de schepping kijken.
Maar als je verder leest in psalm 8, staat er iets merkwaardigs, iets dat niet lijkt te passen bij die nederigheid: “Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan de engelen en hem met eer en glorie gekroond. U doet hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder zijn voeten gelegd.” Gaat het nu nog steeds over de mens? Dat zou wel een beetje arrogant zijn, denk je niet?
Het is belangrijk om Bijbelteksten in het juiste verband te zien. In Hebreeën 2 wordt deze psalm geciteerd. In vers 9 wordt duidelijk dat hier niet de mensheid mee wordt bedoeld, maar de Heere Jezus Christus, de Zoon des mensen. De puzzelstukjes beginnen op hun plek te vallen, want Hem heeft God met heerlijkheid gekroond en gesteld over de werken van Zijn handen. En in Hem komt de grote God, toch onverdiend dichtbij…