Deze exegese gaat over 1 Samuël 3 en hoort bij les B3.13 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: 1 Samuël 3
Vers 1
Samuël diende de HEERE. In het vorige hoofdstuk is dit ook meerdere keren vermeld (vers 11, 18). Samuëls dienen in het heiligdom van Silo (waar de tabernakel stond) steekt positief af tegen de zondige manier waarop de zonen van Eli, Hofni en Pinehas, werkzaam zijn in de tabernakel. Zij maken misbruik van hun positie door teveel offervlees te eten en overspel te bedrijven met vrouwen die de tabernakel bezoeken. Te midden van deze goddeloze omgeving is Samuël voor ons een voorbeeld om ook in een goddeloze omgeving God te dienen. In de periode van Samuëls jeugd was het woord van de HEERE ‘dierbaar’, schaars, niet veel voorkomend. De HEERE gaf geen nieuwe openbaringen.
Vers 2-3
‘Eer de lamp Gods uitgedaan werd’ is een tijdsaanduiding. Deze lamp is de gouden kandelaar, die ’s avonds in de tabernakel werd aangestoken en ’s morgens gedoofd (Exodus 27:21; 30:8). Waarschijnlijk kort voor het moment van doven, dus vóór de morgen, liggen Eli en Samuël te slapen. De toevoeging ‘waar de ark Gods was’ in vers 3 is niet onbelangrijk: de ark, of liever het verzoendeksel op de ark, was de plaats waar de HEERE wilde spreken tot een zondig volk. Over dát spreken van God gaat het in deze geschiedenis.
Vers 4-9
De HEERE roept Samuël. Uit vers 10 blijkt dat dit gebeurde door tweemaal zijn naam te noemen. Samuël toont zich een gehoorzame dienaar van Eli door ’s nachts op te staan, naar Eli te gaan en zich bij hem te melden. Omdat Eli slechtziend was (vers 2), kon hij Samuël nodig hebben. In vers 7 wordt uitgelegd waarom Samuël naar Eli ging, terwijl hij niet door hem geroepen was. De HEERE riep Samuël, maar Samuël kende de HEERE nog niet. Dit betekent dat Samuël nog niet bekend was met de manier waarop de HEERE rechtstreeks Zijn woorden bekendmaakte. Dat was ook niet vreemd, want het kwam in de dagen van zijn jeugd ook niet of nauwelijks voor (vers 1). Als Samuël zich driemaal bij Eli gemeld heeft, begrijpt Eli – uit de herhaling – dat het om een openbaring van de HEERE moet gaan. De woorden die Eli Samuël op de lippen legt, laten zien hoe de houding van een profeet moet zijn: ‘Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort.’ Die houding is trouwens nodig voor ons allemaal, als we luisteren naar Gods Woord.
Vers 10-12
Uit vers 10 blijkt dat de HEERE nu ook zichtbaar aan Samuël verschijnt. Hij ‘stelt Zich’, dat wil zeggen: Hij gaat staan in de nabijheid van Samuël. Er valt echter meer nadruk op wat Samuël hoort dan op wat hij ziet. Wat de HEERE aan Samuël openbaart is een oordeelsprofetie. Dit oordeel zal grote schrik oproepen bij de mensen die het horen (‘dien zullen zijn beide oren klinken’). Bij dit oordeel zal het huis van Eli gestraft worden, zoals al eerder (1 Samuël 2:27-36) was aangekondigd.
Vers 13-14
In vers 13 wordt de reden voor het oordeel kort aangegeven: de ongerechtigheid van de zonen van Eli én het feit dat Eli dit wel wist, maar zijn zonen er niet over heeft berispt. Het woord dat vertaald is met ‘zuur aankijken’ kan ook worden vertaald met: heftig tegen iemand uitvaren. Het leert ons in elk geval, dat we in bepaalde posities ook een verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de zonden van anderen. Dat het oordeel van God over het huis van Eli vaststaat, wordt onderstreept met een eed van God, dat de zonde van Hofni en Pinehas niet door slachtoffer en spijsoffer kan worden verzoend. Als zij het heiligdom, de plaats waar de offers werden gebracht, zó hebben ontheiligd, zal er voor hen op diezelfde plaats ook geen mogelijkheid meer zijn om in de weg van het offer verzoening te krijgen. Op aangrijpende wijze blijkt hier dat Gods geduld niet eindeloos is. In dit geval wordt het oordeel al geveld vóórdat Hofni en Pinehas daadwerkelijk gestorven zijn. Het is voor ons een aansporing om het geduld van de HEERE niet te misbruiken, maar Hem ‘heden’ te zoeken.
Vers 15-18
De openbaring van de HEERE wordt in vers 15 een gezicht genoemd, omdat de HEERE Samuël iets heeft laten zien van de toekomst. Samuël durft het in eerste instantie niet aan Eli te vertellen, omdat het oordeel hém en zijn huis aangaat. Eli dringt er bij Samuël met een eed op aan (‘God doe u zo en zo doe Hij daartoe’ betekent: God mag u straffen), dat hij alles aan Eli vertelt. Eli’s reactie zou gemakkelijk verkeerd begrepen kunnen worden. Het is geen onverschilligheid die hem drijft. Nee, hij buigt onder het oordeel van God, in de overtuiging dat Gods oordeel vaststaat. Maar ook in de overtuiging dat Hij de HEERE is, Die toch weet wat goed is. Intussen heeft zijn reactie ook iets lijdelijks; we lezen niet dat Eli met de oordeelsaankondiging biddend tot de HEERE gegaan is.
Vers 19-21
De HEERE liet niet één van Samuëls woorden (die ten diepste Zíjn woorden waren) ter aarde vallen. De HEERE houdt Zijn woord, van oordeel, maar ook van genade. Door de openbaring aan Samuël heeft de HEERE niet alleen een ernstige waarschuwing gegeven aan Eli’s huis, maar ook is Samuël hiermee officieel in dienst genomen als profeet van de HEERE. Heel Israël, van het uiterst noordelijk gelegen Dan tot het uiterst zuidelijk gelegen Berséba, erkent Samuël als profeet van de HEERE. De HEERE gaat door met Zijn werk en openbaart Zich vanaf dat moment aan Samuël in Silo. Daaruit blijkt de genade van God. In een tijd waarin men het niet verwachtte (zie vers 1), op een plaats waar men het allerminst verwachtte (vergelijk 1 Samuël 2:12-36) en aan een man die dat allerminst verwachtte, maakt de HEERE Zich bekend.