Deze exegese gaat over 1 Samuël 9 en 10:1-16 en hoort bij les B3.17 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: 1 Samuël 9 en 10:1-16
Intro
In het voorgaande hoofdstuk lezen we hoe Israël, ondanks Samuëls waarschuwing, om een koning vraagt. De HEERE beveelt Samuël om aan die wens tegemoet te komen.
1 Samuël 9
Vers 1-8
Het eerste vers schildert de positieve afkomst van Saul. Saul is een lange, knappe man, en bovendien zoon van een dappere held. Hoewel Saul op dit moment al kinderen heeft (1 Samuël 13:2), gehoorzaamt hij zijn vader, het hoofd van de familie. Hij moet het kostbare familiebezit, de ezelinnen terughalen. Hij maakt, samen met zijn knecht een tocht van in totaal ongeveer 60 kilometer door het bergland van Efraïm, in het midden van het land. In Zuf, ongeveer 25 kilometer van huis, meent Saul dat zijn vader inmiddels meer bezorgd is over hen, dan over de ezelinnen. In 1 Samuël 3:19 is al opgemerkt dat de woorden van Samuël betrouwbaar zijn. Saul had kennelijk zelf Samuël nog nooit ontmoet. Door het consequent weglaten van de namen ‘Samuël’ en ‘Rama’ laat de bijbelschrijver ook de lezer tot vers 14 in het ongewisse. Het geven van een geschenk is niet een vorm van betaling voor bewezen diensten, maar een uiting van respect. Zonder geschenk naar Samuël gaan, vindt Saul dus onfatsoenlijk. Een kwart van een sikkel komt overeen met 3 gram.
Vers 9
Dit vers verduidelijkt het woord ziener. Dat is niet een waarzegger of iets dergelijks, maar een oude benaming voor een profeet.
Vers 10-14
Dat Saul zich door zijn ondergeschikte, een eenvoudige knecht, laat ompraten, toont zijn bescheidenheid. Rama lag blijkbaar, zoals veel bijbelse plaatsen, op een heuvel. De waterbron bevond zich aan de voet van die heuvel. Omdat hij richter van heel Israël is, is het niet vanzelfsprekend dat Samuël thuis is. De meisjes vertellen dat Samuël net in de stad is, omdat de inwoners een offer hebben gebracht en de bijbehorende maaltijd zullen gebruiken. Er is natuurlijk nog geen tempel, en bovendien staat de ark nu in het huis van Abinádab (1 Samuël 7:1). Daarom offeren de Israëlieten op de offerplaatsen bij hun eigen dorp. Samuël heeft blijkbaar het offer net gebracht, maar is, in afwachting van de maaltijd die enige tijd later zal plaatsvinden, voor korte tijd teruggekeerd naar zijn huis in de stad. ‘Midden van de stad’ betekent ‘kern van de stad’. Ze staan dus niet in het middelpunt van de stad, maar ze komen ‘in de stadskern’, dus binnen de muren. Terwijl ze de poorten binnengaan, komt Samuël er dus net uit (vers 18). Nu pas weet de lezer dat Samuël de ziener is.
Vers 15-17
Deze verzen plaatsen de bovenstaande geschiedenis in een heel ander kader. Alles blijkt door de HEERE te zijn voorbeschikt om Saul tot koning te laten zalven. Samuël is dan ook niet toevallig nu op die plek. De HEERE wil via de koning ook zijn volk beschermen tegen hun vijanden, van wie de Filistijnen op dit moment de belangrijkste zijn.
Vers 18-21
Saul (her)kent Samuël inderdaad niet. Samuël bewijst met zijn uitnodiging Saul een grote eer. Met de opmerking over de ezelinnen stelt hij Saul gerust en bewijst hij bovendien inderdaad de ziener te zijn die Saul zocht. Met de laatste zin van vers 20 maakt Samuël een toespeling op het koningschap. Het is onduidelijk of Saul deze toespeling op het koningschap opmerkt, maar verbaasd is hij wel. Benjamin was al de jongste van de zonen van Jakob en de stam is kort hiervoor (Richteren 20) bijna vernietigd. Ook in dit vers blijkt Sauls bescheidenheid.
Vers 22-24
Samuël treedt als gastheer op. Ook Sauls knecht mag delen in de bevoorrechte positie. Saul krijgt het grootste en beste stuk. Zo wordt voor het volk zichtbaar dat hier een bijzonder iemand aan de maaltijd deelneemt.
Vers 25-27
De stad ligt lager dan de offerhoogte. Op het dak kunnen Samuël en Saul in alle rust spreken, maar Samuël zegt nog niets over de kern van zijn boodschap. Saul slaapt ook op het dak. De knecht wordt de volgende morgen vooruitgestuurd, omdat Samuël nog niet wil dat wat nu volgt algemeen bekend wordt.
1 Samuël 10
Vers 1-2
Zalving is in Israël een bekend verschijnsel om iemand tot profeet, priester of koning te wijden. De kus die Samuël geeft, is een vaderlijk gebaar van genegenheid. Zonder dat Saul het vraagt, bevestigd Samuël de zalving met een drietal tekenen. Het graf van Rachel lag aan de weg naar Bethlehem (Genesis 35), maar nog binnen het gebied van Benjamin. De twee mannen zullen bevestigen wat Samuël gezegd heeft, maar ook wat Saul zelf dacht (zie vers 5 boven).
Vers 3-4
Elon-Thabor betekent ‘de eik van Thabor’. Bethel was een bekende plek om God te dienen (Genesis 28 en 35). In het geschenk van deze mannen geeft de HEERE Saul een eerste teken van huldebewijs van het volk aan hem.
Vers 5-8
‘De heuvel Gods’ vormt een tegenstelling met de Filistijnse bezetting. Samuël wil zeggen: er mag op die heuvel dan wel een Filistijnse bezetting zijn, maar de heuvel is, net als de rest van het land, eigenlijk eigendom van de HEERE! De genoemde stad is Sauls woonplaats Gibea. Vers 8 geeft instructies voor een later moment (1 Samuël 13).
Vers 9-12
De verandering die Saul ondergaat, is niet zijn bekering, maar in deze verandering rust God hem toe voor de taak die hem wacht. Dat ook hij gaat profeteren roept bij zijn omgeving bevreemding op. Waarschijnlijk wordt met ‘vader’ de geestelijke leider van deze profetenschool bedoeld. De vraag ‘Wie is toch hun vader?’ plaatst Saul dus in de profetenschool.
Vers 13-16
Op de hoogte, waar de profeten vandaan komen, komt Saul weer tot zichzelf. De oom van Saul is vermoedelijk een oudere broer van zijn vader. Daarom heeft hij het gezag om Saul naar zijn belevenissen te vragen. Ook hier is Saul bescheiden. Hij vertelt niets over het komende koningschap.