Deze exegese gaat over 2 Samuël 12:1-23 en hoort bij les A1.13 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: 2 Samuël 12:1-23
Vers 1
De HEERE komt altijd terug op onbeleden zonden. Op Gods bevel stelt Nathan (2 Samuël 7:2) David zijn grove zonden voor ogen. Dit doet hij met behulp van een gelijkenis. In plaats van David direct te straffen, ontdekt de HEERE David aan zijn onbeleden zonde. Met de twee mannen bedoelt Nathan - die door openbaring van de HEERE op de hoogte is van Davids zonde - David en Uria.
De zoon van David en Bathséba is dan al geboren. In al die maanden zal David de gemeenschap met God hebben gemist (Psalm 32:3 en 4).
Vers 2 – 3
Op een prachtige manier schetst Nathan de tegenstelling tussen de rijke veebezitter en de arme man met een ooilammetje als enige bezit. Dit vrouwelijk lam was opgegroeid in het gezin, te midden van de kinderen. Het lam at, dronk en sliep bij zijn eigenaar; het was hem alsof het één van zijn kinderen zelf was.
Vers 4
Als er bezoek komt, kan de rijke veebezitter het niet over zijn hart verkrijgen om een dier van zijn eigen, enorm grote, kudde te nemen voor de maaltijd. Het was in het oude oosten namelijk de gewoonte om gasten een goede maaltijd voor te zetten en daarvoor een dier uit de kudde te slachten (Genesis 18:7). Hij neemt daarom het enige ooilam van de arme man en slacht dat om het te braden en aan zijn gasten voor te zetten.
Vers 5
David heeft intens geluisterd en zijn rechtvaardigheidsgevoel komt in opstand. Hij wordt heel boos op de rijke man en spreekt ook de straf uit die deze man verdient: de dood. Zonder dat David het beseft, spreekt hij hiermee zijn eigen vonnis uit.
Vers 6
Exodus 22:1 schrijft voor dat wanneer een stuk kleinvee wordt gestolen, dit viervoudig terug betaald moet worden (denk aan Zacheüs, Lukas 19:1-10). Uit het verdere van Davids leven blijkt dat David eveneens viervoudig terug moet betalen; vier zonen van hem sterven, te weten de eerste zoon van Bathséba, Amnon, Absalom en Adonia.
Omdat hij niet verschoond heeft betekent dat hij geen medelijden heeft getoond.
Vers 7
Als een zweepslag klinkt Nathans beschuldiging: David is deze rijke man. Nathan spreekt namens God en laat David horen wat de HEERE allemaal voor David gedaan heeft. David heeft alles wat hij is en heeft aan God te danken.
Vers 8
David is koning geworden in plaats van Saul en hierdoor kreeg hij alles wat Saul toebehoorde. David is niet getrouwd met de vrouwen die Saul toebehoorden, maar hij kreeg bijvoorbeeld wel zijn dochter Michal tot vrouw. Heel het rijk van Israël en Juda kreeg David en als het niet genoeg was, had de HEERE hem nog meer gegeven. David had geen enkele reden om met Bathséba te zondigen.
Vers 9-10
David heeft het woord van de HEERE veracht door het zesde, zevende en achtste gebod te overtreden. Al heeft David niet daadwerkelijk Uria gedood, hij wordt wel als de schuldige aangewezen. Het zwaard dat Uria heeft gedood, zal Davids gezin ook treffen. In eeuwigheid betekent zolang u leeft (Deuteronomium 15:17; 1 Samuël 1:22). Wanneer we Gods geboden overtreden, verachten we de HEERE Zelf.
Vers 11
Nathan profeteert wat er zal gebeuren met Davids eigen kinderen. In 2 Samuël 16:21-22 wordt vermeld dat Absalom op advies van Achitofel doet wat hier in vers 11 voorzegd wordt. Zijn kind zal zijn vrouw nemen zoals hij zelf Bathséba genomen heeft. Hieruit blijkt enerzijds hoe de zonde van ouders navolging vindt bij kinderen (zie het vierde gebod) en anderzijds hoe de HEERE de zonde straft overeenkomstig de inhoud van de zonde. De ogen dezer zon betekent op klaarlichte dag.
Vers 12
De zonde van David gebeurde stiekem, de zonde van Absalom gebeurt in het openbaar. De HEERE gebruikt de zondigheid van Achitofel en Absalom tot Davids oordeel.
Vers 13-14
Davids schuldbelijdenis is kort, maar zeer oprecht. Vanuit Davids eerdere uitspraak in vers 5 betekent deze schuldbekentenis dat hij belijdt de dood te verdienen. En anders dan bijvoorbeeld Saul eerder deed (1 Samuël 15:25), laat David op deze oproep geen lichtzinnige vraag om vergeving volgen. Zijn diepste schuld is de schuld ten opzichte van de HEERE (Psalm 51:6).
Op dit oprechte berouw mag Nathan David vergeving aanzeggen. David mag blijven leven. Maar die vergeving is niet goedkoop. Door Davids daad is er onherstelbare schade aangericht en is de eer van Gods Naam aangetast. David was immers het symbool van Gods koningschap over Israël. En dat koningschap wordt door Davids toedoen nu geassocieerd met overspel en moord. Door de dood van de baby zal het voor iedereen duidelijk zijn dat Davids misdaad door de HEERE niet door de vingers wordt gezien. Zo sterft de ‘onschuldige’ zoon voor Davids misdaad. Het wijst vooruit naar de dood van Gods eigen onschuldige Zoon, die stierf voor de zonden van de mens die de HEERE evenmin door de vingers kan zien.
Vers 15-17
De aangekondigde straf komt. David belijdt dat hij schuldig is, maar dit weerhoudt hem er niet van voor het kind te bidden. Hij verootmoedigt zich helemaal voor de HEERE. Hij draagt rouwkleding (vers 20), slaapt en bidt op de grond, wast zich niet en eet niet. Dit wordt de oudsten, enkelen van zijn meest vertrouwelijke hovelingen, te bar en ze proberen hem te bewegen te eten.
Vers 18-23
De hovelingen, die Davids eerdere gedrag al met bezorgdheid hebben aangezien, zijn bang dat de dood van de baby hem helemaal tot waanzin zal brengen. Het overleg van de knechten trekt Davids aandacht en wanneer hij hun de vraag rechtstreeks stelt, durven ze de dood van de jongen niet te ontkennen. David reageert totaal anders dan verwacht. Normaal rouwt men ná de dood van een geliefde. David houdt juist op met rouwen. Daaruit blijkt een kinderlijk vertrouwen op de HEERE. David heeft, pleitend op Gods genade, voor het leven van het kind gebeden, maar nu de HEERE anders heeft beslist, aanvaardt David het rechtvaardige van die straf.