Deze exegese gaat over 2 Samuël 2:1 tot 4:12 en hoort bij les A2.50 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: 2 Samuël 2:1 tot 4:12
2 Samuël 2
Vers 1-4a
Na de dood van Saul beseft David dat hij nu koning zal worden. Hij gaat niet zelf plannen maken, maar vraagt naar de wil van de HEERE. Waarschijnlijk via de priester Abjatar, zoals ook in 1 Samuël 23:9 en 30:7. David moet naar Hebron gaan, een versterkte stad in het bergland van Juda. Daar wordt David tot koning over de stam Juda gezalfd. David is nu dertig jaar (2 Samuël 5:4). Eerder was David op aanwijzing van God al door Samuël gezalfd (1 Samuël 16:13). Uit de zalving door het volk blijkt dat zijn koningschap wordt erkend.
Vers 4b-7
David bedankt de inwoners van Jabes voor de laatste eer die ze aan Saul hebben bewezen door hem te begraven.
Vers 8-9
Isboseth, Sauls zoon, wordt tot koning over de rest van Israël aangesteld. Duidelijk is dat het initiatief voor deze kroning bij Abner, Sauls generaal, vandaan komt. Abners motief is dat hij goedertierenheid wil bewijzen aan het huis van Saul (2 Samuël 3:8). In het vervolg blijkt dat Abner een sterk karakter heeft en dat hij het in de praktijk voor het zeggen heeft. Verder wordt hij als een man met een edel karakter getekend, want hij wil de zwakkere Asahel niet zomaar doden (2 Samuël 2:12-17). Tegenover de kracht en edelmoedigheid staat de zwakte en lafheid van Isboseth. Zijn naam is bewust door de auteur veranderd: Isboseth (man van schande) in plaats van Esbaäl (man van Baäl; 1 Kronieken 8:33). NB: Baäl is een eervolle persoonsnaam – zo heette een oom van Saul! -, niet te verwarren met de afgod Baäl. De naam Baäl zelf betekent ‘heer’.
Vers 10-11
David is zevenenhalf jaar koning te Hebron. Isboseth krijgt ‘maar’ 2 jaar toegemeten. In het tweede jaar verloor hij feitelijk zijn macht en gezag aan Abner (2 Samuël 3:11-12).
Vers 12-17
Er breekt een burgeroorlog uit. Er wordt verslag gedaan van het gevecht bij de vijver van Gibeon, vanaf Hebron ca. 40 kilometer noordwaarts. De strijd vindt plaats onder leiding van de generaals: Abner (neef van Saul), de generaal van Isboseth en Joab (neef van David), de generaal van David. Abner en zijn mannen verliezen.
Vers 18-32
Abner wordt achtervolgd door Asahel. Na hem een aantal keer gewaarschuwd te hebben, doodt Abner Asahel. Joab en Abisaï, broers van Asahel, zetten de achtervolging door. Op voorstel van Abner wordt er echter een (tijdelijke) wapenstilstand gesloten. Abner trekt zich terug in Mahanaïm in Gilead, de landstreek aan de overzijde (oostzijde) van de Jordaan, de residentiestad van Isboseth. Joab gaat terug naar Hebron.
2 Samuël 3
Vers 1
Nog vijfenhalf jaar gaan de ongeregeldheden tussen de twee legers door. Dat is vanaf het tweede jaar van Isboseth’s regering tot de erkenning van Davids koningschap over Israël. Het vers sluit af met een theologische evaluatie: David werd steeds sterker, maar het huis van Saul steeds zwakker. Hiermee wordt gezegd dat de HEERE met David is. God gaat er Zelf voor zorgen dat David koning wordt over heel Israël. In dat licht is het opvallend dat de onderhandelingsrol van Abner in dit hoofdstuk wel veelbetekenend lijkt, maar uiteindelijk niet beslissend is. Dat Abner wordt vermoord, zet David weer op zijn plek om de leiding aan God over te laten.
Vers 2-5
Davids gezin breidt uit in de tijd dat hij koning is in Hebron.
Vers 6-12
Abner kan het, na een al dan niet terechte beschuldiging van Isboseth, niet langer vinden met koning Isboseth. Vanaf nu is hij op de hand van David. Hij biedt David aan om ervoor te gaan zorgen dat heel Israël hem als koning zal erkennen.
Vers 13-16
David wil zijn eerste vrouw, Michal, terug, voordat hij ingaat op Abners aanbod. Zo gebeurt het ook.
Vers 17-21
Abner voert besprekingen met de oudsten van Israël en Benjamin (bij die stam hoorde het huis van Saul). Daarna met David in Hebron. De vredesbesprekingen slagen.
Vers 22-27
Joab was niet bij het vredesoverleg tussen David en Abner aanwezig, omdat hij op rooftocht was. Bij terugkomst hoort hij ervan. Hij is het er niet mee eens en doodt Abner met een list.
Vers 28-38
David maakt duidelijk dat hij onschuldig is aan de laffe moord op Abner en houdt een vastendag als teken van rouw.
Vers 39
David straft Joab niet. Hij voelt zich daar op dit moment niet toe in staat. Dat kan erop wijzen dat David meent nog niet genoeg overwicht op het volk te hebben. Een andere mogelijkheid is dat David hier inziet dat hij in zijn onderhandelingen met Abner niet voldoende op de HEERE heeft vertrouwd. Hij zag zijn kansen schoon, maar was daarmee te snel. Als David zelf naar eigen geweten niet vrijuit kan gaan in deze geschiedenis, dan heeft hij op dit moment ook het gezag niet om de laffe moord op Abner te bestraffen. Joab gaat nog vrijuit, maar het oordeel wordt in de hand van de HEERE gelegd.
2 Samuël 4
Vers 1
Het bericht van Abners dood komt hard aan bij Isboseth. Hij weet niet meer wat hij moet doen. Het volk raakt ook van schrik verlamd.
Vers 2-7
Isboseth wordt door twee knechten tijdens zijn siësta vermoord. Met een list komen ze het paleis binnen. Ze doen alsof ze tarwe komen halen. Maar in plaats van tarwe komt het hoofd van Isboseth in de zak. Met deze daad denken ze bij David een zak met geld te kunnen verdienen.
Vers 8-12
David wreekt zich op de twee knechten die Isboseth op een laffe manier hebben vermoord. Ze worden gedood en vervolgens worden hun handen en voeten afgehakt. Als een teken van hun dwaasheid. Tot afschrik van iedereen die op eenzelfde manier bij David in een goed blaadje terecht wil komen.