Deze exegese gaat over 2 Samuël 7 en hoort bij les A2.53 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: 2 Samuël 7
Vers 1
In dit hoofdstuk komen twee belangrijke thema’s aan bod. Dat is allereerst het bouwen van een ‘huis’. Dat kan letterlijk worden vertaald met ‘paleis’ (vers 1, 5, 8 en 13), maar ook met ‘nageslacht’ of ‘dynastie’ (vers 11, 16). Het tweede belangrijke thema is ‘rust’. De HEERE heeft David in zijn koningschap bevestigd door hem rust te geven van al zijn vijanden.
Vers 2, 5-7
Het is begrijpelijk dat David voor de HEERE ook een mooier huis wil bouwen. Het is echter wel heel menselijk gedacht, want nooit heeft God gezegd dat Hij een tempel boven een tabernakel verkiest. Nooit eerder heeft God de opdracht gegeven om een tempel voor Hem te bouwen. Integendeel, de tabernakel was de door Hem tot op heden verkozen woonplaats.
Vers 3-4, 17
In eerste instantie gaat Nathan met Davids plannen mee. Maar ’s nachts ontvangt Nathan een visioen waarin hij Gods bedoeling te zien krijgt.
Vers 8-11b
Na de correctie van Davids gedachten (vers 5-7) gaat de HEERE nu Zijn plannen ontvouwen. Eerst laat Hij zien wat Hij in het verleden al aan David en Israël heeft geschonken. De HEERE heeft rust gegeven. Daarmee is alles samengevat wat David in zijn leven heeft meegemaakt. Vanaf het moment dat hij als herder geroepen werd om koning te worden, heeft de HEERE hem beveiligd. Zijn alle vijanden uitgeroeid. Is zijn naam bekend en gevreesd geworden in alle omliggende landen. Voor het volk Israël houdt dit in dat het onrustige tijdperk van de richters is afgesloten en dat nu in rust en vrede in eigen stad en land gewoond en gewerkt kan worden. Die rust heeft het volk nu ontvangen door middel van het Davidische koningschap.
Vers 11c
Het slot van vers 11 vormt de kern van de profetie van Nathan. God maakt aan David bekend Wie Hij in de toekomst voor hem zal zijn, namelijk de God Die Davids huis zal bouwen. Dus het omgekeerde van Davids bouwplannen, zij het dan dat het hier gaat over het nageslacht van David.
Vers 12-13
Deze verzen vormen de uitwerking van de grote belofte van vers 11c. Allereerst betreft het de aankondiging van de geboorte van een zoon die ná David op de troon zal zitten: Salomo. Deze zoon, wordt met nadruk gezegd, zal voor God een huis mogen bouwen. Vervolgens houdt de belofte van vers 11c ook in dat God het Davidische koningschap voor eeuwig zal bevestigen. Deze belofte is echter niet gekoppeld aan de naam David, ook niet aan de naam Salomo, maar aan de omschrijving ‘uw zaad na u’. Voor David en Nathan zal het nog niet zo duidelijk zijn geweest, als voor ons nu. Maar het is toch onmiskenbaar dat in de aanduiding ‘uw zaad na u’ een verre blik in de toekomst wordt gegeven, namelijk naar de komst van Jezus Christus (Lukas 1:31-33).
Vers 14-16
Vanaf David tot aan de komst van Jezus Christus zal God op bijzondere wijze zorgen voor Davids nageslacht. God wil zorgen als een vader. Gods zorg en trouw aan deze koninklijke familie houdt echter niet in dat God niet zal straffen als dat nodig is. Maar Gods straffende hand is niet in tegenspraak met Zijn bewarende hand. In de eeuwen die volgen blijkt Gods straf al meer nodig. Zodanig zelfs, dat het volk in ballingschap wordt gevoerd. Letterlijk zit er vanaf dat moment geen zoon van David meer op de troon. Maar de familie van David verdwijnt niet. Zo wordt bijna duizend jaar later de Heere Jezus geboren, Davids grote Zoon.
Vers 18, 20, 27
In reactie op Nathans profetie gaat David danken en bidden. Hij doet dat in de tent waar de ark staat en hij neemt er de tijd voor (1 Kronieken 17:16). Over een teleurstelling bij David dat hij geen tempel mag bouwen lezen we niets. De grootsheid en weidsheid van de zojuist ontvangen belofte maakt David heel nederig: ‘Wie ben ik, Heere HEERE, ik ben dat toch helemaal niet waard?’ Davids hart is zo vol van deze rijke profetie, dat hij niet goed weet hoe hij het allemaal onder woorden moet brengen.
Vers 19
Gods zorg voor Davids nageslacht is ‘overeenkomstig de wet der mensen.’ Dat wil zeggen dat God werkt op de natuurlijke manier van het komen en gaan van geslachten.
Vers 21
De grote belofte aan David staat in lijn met eerdere beloften van God. Een eerdere belofte is bijvoorbeeld Genesis 49:8 ‘Juda, u bent het’. Uit de stam van Juda heeft God de familie Isaï uitgekozen, en van de zonen van Isaï werd David uitgekozen. Zo belijdt David het in 1 Kronieken 28:5. Dat God zo in en door de geschiedenis werkt, vindt zijn oorsprong in het hart van God. Gods liefde, Zijn welbehagen.
Vers 22, 26
In vers 9 zegt Nathan over David dat God hem een grote naam gegeven heeft. In vers 23 en 26 beziet David dit echter in het licht van Gods heilsdaden, die uit moeten lopen op de grootheid en de eer van Zijn Naam.
Vers 23-24
In deze verzen dankt David om de bevoorrechte positie die het volk Israël heeft gekregen te midden van de andere volken. In vers 21 plaatste David het voorrecht van zijn koningschap in nationaal perspectief, hier wordt de blik verruimt naar mondiaal niveau. Het is toch ongelooflijk, dat Israël werd uitgekozen om drager van Gods belofte te zijn! (zie Exodus 19:4)
Vers 25, 29
Wat de HEERE zojuist aan David heeft beloofd, maakt David tot grond van zijn gebed. Gelovig leven is niet met de armen over elkaar afwachten tot God doet wat Hij heeft beloofd, maar voortdurend bidden of God gaat geven wat Hij Zelf heeft beloofd.