Deze exegese gaat over Daniël 3 en hoort bij les B4.12 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Daniël 3
Vers 1-7
Net als in hoofdstuk 2 is ook hier sprake van een groot beeld. Maar dit beeld wordt door Nebukadnezar zelf opgericht. Het beeld representeert de grootheid en majesteit van Nebukadnezar zelf. Door bij de inwijding ervan alle ambtenaren en machthebbers uit het rijk uit te nodigen, wordt de macht van Nebukadnezar onderstreept. De verplichting om voor dit beeld te buigen is dan ook niet zomaar een gril van Nebukadnezar, maar hij wil hiermee de loyaliteit van zijn belangrijkste onderdanen afdwingen. Door voor zijn beeld te buigen, laten de machthebbers zien dat ze zich aan Nebukadnezar onderwerpen. De wensen van de koning worden door een heraut nauwkeurig afgekondigd. Als de muziek ter ere van het inwijdingsfeest begint, moet iedereen voor het beeld buigen.
De brandende oven had waarschijnlijk de vorm van een omgekeerd kom, die door een gat onderin werd opgestookt en die door een gat aan de bovenkant als executiemiddel kon worden gebruikt. Door deze gruwelijke bedreiging laten de aanwezigen het wel uit hun hoofd om het koninklijke bevel te negeren.
Vers 8-12
‘Chaldeeën’ is hier de aanduiding van de Babylonische wijzen die door hun wijsheid hoge posities hebben bereikt. Ze spreken de koning vol respect aan, maar eigenlijk komen ze niet om de eer van de koning te beschermen, maar om de drie joden te grazen te nemen. Dit doen ze uit afkeer en jaloezie ten opzichte van deze ‘buitenlanders’ die zulke hoge posities in het rijk hebben gekregen. Daniëls drie vrienden worden met name genoemd en tegelijk wordt de koning eraan herinnerd dat deze drie notabene machtige posities in de centrale provincie Babel hebben gekregen. Waarom Daniël zelf hier ontbreekt weten we niet. Uitgerekend deze drie machtige en bevoorrechte mannen eerden Nebukadnezars goden al niet, en nu weigeren ze hier hun loyaliteit aan de koning te bewijzen. Dat betekent dat ze ‘op u geen acht gesteld’ hebben, dus de koning openlijk afvallen. Nebukadnezar moet toch wel zien hoe staatsgevaarlijk deze situatie is!
Vers 13-15
Het kost weinig moeite om de koning te overtuigen. De schuldigen worden meteen ter verantwoording geroepen. Maar de koning stelt zich coulant op: hij gelooft de beschuldiging, maar geeft deze hoogwaardigheidsbekleders een herkansing. De boodschap is evenwel duidelijk: als de drie nog eens ongehoorzaam zijn dan zal zelfs een god hen niet meer van de woede van Nebukadnezar kunnen redden.
Vers 16-18
De drie mannen hebben hier niets op te zeggen. De aanklacht ontkennen kunnen ze niet, maar de tweede kans van de koning is voor hen ook niet nodig. Belangrijker dan gehoorzaamheid aan Nebukadnezar is voor hen de gehoorzaamheid aan de HEERE. En Hij verbiedt het dienen van afgoden, mensen en beelden. Dat God hen kán verlossen, daar zijn ze van overtuigd. En of de HEERE hen verlost of niet, hun gehoorzaamheid aan Hem staat boven alles!
Vers 19-22
Nebukadnezars woede laat zich voorstellen. Zijn vriendelijke houding verdwijnt als sneeuw voor de zon. De oven wordt maximaal opgestookt. De kleding zal vermoedelijk de ambtskledij zijn geweest. Zo wil Nebukadnezar duidelijk maken dat zelfs de hoge ambtenaren niet kunnen spotten met zijn macht. Dat Nebukadnezar hiervoor de sterkste mannen laat aanrukken benadrukt de dood van deze mannen in vers 22. Zelfs de sterkste mannen konden de hitte niet verdragen, maar Sadrach, Mesach en Abed-nego wél! In zijn woede jaagt de koning zelfs zijn sterkste soldaten de dood in.
Vers 23-25
De koning houdt zelf zicht op de hele terechtstelling, maar hij schrikt geweldig als hij ziet hoe in de oven elke natuurwet wordt getart. De boeien zijn verdwenen, naast de drie Joodse mannen loopt er iemand met een bovenaards uiterlijk in de oven en bovendien tast het vuur hen op geen enkele wijze aan. De verschijning van de engel doet denken aan de engel in de leeuwenkuil (Daniël 6:23). Hoe erg de koning van zijn stuk gebracht is blijkt wel als hij zijn raadsheren moet vragen of hij nu echt drie mannen heeft laten terechtstellen. Hij vertrouwt blijkbaar zijn eigen ogen niet meer.
Vers 26-27
De toon van Nebukadnezar is nu één en al respect. Hij eert in de eerste plaats de HEERE Die als ‘allerhoogste God’ wordt aangemerkt. De aanwezigen drommen vol verbazing om de drie mannen heen. Elke schroeiplek ontbreekt. Er hangt zelfs geen brandlucht rondom hen. Zo is elke ‘toevalligheid’ uitgesloten. Hier is sprake van een Godswonder.
Vers 28-30
Het gedrag van Sadrach, Mesach en Abed-nego dat hem eerst zo woedend maakte, wordt nu door Nebukadnezar geprezen. Een God die deze dingen doet is het waard om meer gehoorzaamd te worden dan hem, de koning van Babel. De koning voegt er aan toe dat het vanaf nu verboden is op welke wijze dan ook deze God te lasteren. De koning zet zijn eigen Babylonische goden niet aan de kant, maar hij erkent wel dat de HEERE de allerhoogste God is. Sadrach, Mesach en Abed-nego worden nog verder bevorderd.
Tot slot
In dit hoofdstuk laat de Bijbel zien welke consequenties het dienen van de HEERE met zich mee kan brengen. Het buigen voor het beeld van Nebukadnezar was in die tijd heel gewoon en heel vanzelfsprekend. Maar voor Sadrach, Mesach en Abed-nego, die de HEERE wilden dienen was er geen sprake van. En hoewel ze niet zeker wisten dát de HEERE hen zou redden, geloofden ze vast dat Hij de macht had ze te kúnnen redden. In gehoorzaamheid aan Gods geboden vertrouwden ze zich aan Zijn leiding toe.