Deze exegese gaat over Exodus 12:1-28 en hoort bij les A1.5 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Exodus 12:1-28
Vers 1 – 11a
Het wonder, waar het Pascha naar verwijst, moet vanaf dat moment worden beschouwd als de grootste gebeurtenis uit Israëls geschiedenis. Daarom moet Israël de maand van de uittocht (Nisan of Abib) en het Pascha als eerste maand van het jaar beschouwen. Sommigen menen dat dit als begin van het kerkelijke jaar beschouwd moet worden en dat het burgerlijke nieuwe jaar begint in de herfst. De maand Nisan valt ongeveer samen met onze maand april. Op de tiende van de maand moet de voorbereiding beginnen. Elk huisgezin moet een gezond lam in huis nemen (zie ook 1 Petrus 1:19). Het mag niet bij de kudde blijven want dan bestaat de kans dat er een ander dan het uitgekozen dier geslacht wordt (zie ook Maleachi 1:4) of dat het dier alsnog ziek wordt. Wanneer een lam één jaar is, is het dier volgroeid, hoewel nog niet geslachtsrijp. Als een gezin zo klein is dat het dier niet in één nacht kan worden gegeten, moet men samen met de meest nabije buurman een dier uitkiezen. Na drie dagen van voorbereiding moeten alle gezinshoofden (vaders/opa’s) hun lammeren op de veertiende dag, in de loop van de avond, slachten. Ongezuurde broden zijn platte koeken zonder zuurdesem (dat als gist fungeerde). Omdat zuurdeeg door gisting en rotting ontstaat, is het onrein en mag het niet gebruikt worden. Bittere saus verwijst naar de bittere slavendienst (Exodus 1:14). Het lam moet in zijn geheel, inclusief kop en schenkels (voor- en achterpoten) gebraden worden. Vermoedelijk wordt hiermee verwezen naar de eenheid van het volk die het ene ongedeelde dier moet opeten (zie ook 1 Korinthe 10:17). Blijft er door bepaalde omstandigheden toch nog vlees over dan moet dat verbrand worden. Rond middernacht moet men de maaltijd met gespannen haast eten. De wijze van kleden is bedoeld als voorbereiding op de vlucht. Door het opgetrokken opperkleed kon men hard lopen (zie ook o.a. 1 Koningen 18:46).
Vers 11b – 14
Reden van bovenstaande voorschriften is: het is een Pascha voor de HEERE. De HEERE verwijst hiermee naar de gebeurtenissen die deze nacht in Egypte zullen plaatsvinden. Het bloed aan de deurposten is het teken van verbondenheid aan de HEERE (zie ook Exodus 24:8). Zij hebben gedaan wat Hij van hen vroeg. De verbondenheid met Farao leidt tot vernietiging en de verbondenheid met God leidt tot redding. In de latere wetgeving zal bloed in verband gebracht worden met verzoening (zie o.a. Exodus 30:10). Met die gegevens en op grond van het Nieuwe Testament (o.a. de instelling van het Heilig Avondmaal) mogen we de lijn doortrekken naar het bloed dat Jezus vergoten heeft tot redding van Zijn volk. Met ‘eeuwig’ wordt in het Oude Testament vaak de verst denkbare tijd bedoeld (vgl. o.a. Daniël 2:4).
Vers 15 - 20
Verbonden aan het Pascha is het feest van de ongezuurde broden. Vanwege het grote belang dat aan reinheid wordt gehecht, is de straf op het nuttigen van gezuurd brood streng: verjaging uit de gemeenschap van Israël. Op de eerste en de zevende dag van het feest zal er een godsdienstige samenkomst zijn. Dan moet er dezelfde rust in acht genomen worden als op de sabbat. Alleen het noodzakelijke voedsel mag klaargemaakt worden. In vers 17 roept de HEERE op om het hele feest te vieren. Het feest moet gevierd worden om de herinnering aan de uittocht uit Egypte levend te houden. In vers 18 wordt het gebod om het feest te onderhouden nader uitgewerkt. Met ‘vreemdeling’ in vers 19 wordt waarschijnlijk een niet-jood bedoeld die zich via de besnijdenis heeft aangesloten bij het volk Israël. Met ‘ingeborene des lands’ wordt vooruitgezien op het verblijf in Israël.
Vers 21 – 28
In de oudsten spreekt God heel het volk aan. Hysop is in de Bijbel een bosje planten, dat als kwast gebruikt werd om bloed te sprenkelen bij het reinigen van melaatsheid (Numeri 19:6) of om dienst te doen bij bepaalde offers (zie ook Psalm 51:19). Binnenshuis, achter het bloed, is men veilig; buitenshuis niet. Bovendien mag niemand het zien als de HEERE via Zijn verderfengel rondgaat (zie ook Genesis 19:26, Exodus 33:20 en 2 Samuël 25:15-17). Ook wanneer Israël in Kanaän woont, moet men het Pascha blijven vieren (zie ook hoofdstuk 13:5vv.). De kinderen kunnen dan vragen naar de betekenis ervan. Dit geeft ouders de aanleiding om aan de kinderen te vertellen over de verlossende daden van de HEERE. Naar aanleiding van deze en verwante teksten (Deuteronomium 4:9 en 6:6-7) is onder Joden het gebruik ontstaan, dat één van de kinderen, meestal de jongste, de vader op een bepaald ogenblik bij de jaarlijkse seiderschotel naar de betekenis van de gebruiken tijdens het Pascha vraagt. Hier kunnen we leren dat de Heere wil dat er thuis over de daden van de Heere en het dienen van Hem gesproken wordt.
In vers 27 geeft de HEERE aan wat Hij gaat doen: Hij gaat Zijn volk bevrijden. Als Mozes de woorden van de HEERE heeft doorgegeven aan het volk, buigt het in aanbidding neer voor de HEERE. Vervolgens gehoorzamen ze de bevelen die hun zijn opgedragen. De HEERE gaat Zijn volk verlossen; van het volk wordt gehoorzaamheid gevraagd. De les voor ons is dat we de Heere gehoorzamen, de middelen gebruiken, in het vertrouwen en de zekerheid dat Hij Zijn beloften houdt.