Deze exegese gaat over Exodus 3:1-12 en 4:1-17 en hoort bij les C2.14 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Exodus 3:1-12 en 4:1-17
Exodus 3
Vers 1-6
Nadat Mozes op de vlucht is geslagen voor de Farao, komt hij terecht in het nomadenland Midian. Daar wordt hij opgenomen in de familie van de Midianitische priester Jethro, met wiens dochter Zippóra hij trouwt. In Exodus 2:18 en Numeri 10:29 wordt Jethro Rehuël genoemd. Er zijn twee mogelijkheden:
- 'vader' betekent hier 'grootvader' (zo ook Kanttekeningen); 'vader' kan in het Hebreeuws wel gebruikt worden in de betekenis van 'grootvader, voorouder'.
- Jethro had een dubbele naam. Een vergelijkbaar geval is Salomo / Jedid-jah (2 Samuël 12:24-25). Beide opties zijn mogelijk.
Mozes wisselt het bestaan aan het Egyptische hof in voor een herdersbestaan. Zo komt hij na veertig jaar (Handelingen 7:30) met zijn kudde bij de berg Horeb. Daar valt zijn oog op een vreemde verschijning: een braambos die brandt zonder te verteren. In dit braambos is de Engel des HEEREN afgedaald in de verschijning van een vuurvlam die het hele braambos aansteekt. Mozes, die dit nog niet weet, wordt nieuwsgierig en komt dichterbij. Dan spreekt de HEERE tot Mozes vanuit het braambos en roept hem bij zijn naam. In de Bijbel gaan verschijningen van de HEERE vaak gepaard met vuur. Vuur is reinigend, verwarmend, maar ook vernietigend en verschrikkend. Het vuur is een toonbeeld van Gods heiligheid. Mozes antwoordt God: ‘zie, hier ben ik’, waarop de HEERE Mozes verbiedt dichterbij te komen en hem beveelt zijn schoenen uit te doen. Zo heilig is de HEERE, dat zelfs de grond voor Mozes nog te heilig is om zijn schoenen – bedekt met het vuil van de weg, beeld van de zonde - aan te mogen houden. De HEERE spreekt verder. Hij openbaart aan Mozes Wie Hij is: de God van de aartsvaders. Dat betekent tegelijk: de God van het verbond. Met Abraham, Izak en Jakob had de HEERE immers zijn verbond gesloten. Als Mozes dit hoort, beseft hij met Wie hij te maken heeft. Hij durft God niet aan te zien en verbergt zijn gezicht.
Vers 7- 9
Vanaf vers 7 spreekt de HEERE over de reden van Zijn komst: de ellendige toestand van de Israëlieten is God niet onopgemerkt gebleven. Nee, Hij heeft het ‘zeer wel’; heel goed gezien. En hoewel de HEERE een heilige God is, is hij geen ongenaakbare God. De smart van Zijn volk gaat Hem aan het hart. Nu is Hij neergedaald om dit volk, waarmee Hij ooit in Abraham een verbond gesloten heeft, te verlossen en terug te brengen naar het beloofde land Kanaän.
Vers 10
Voor dat plan heeft God Mozes uitverkoren. Veertig jaren heeft God hem in Egypte een opleiding gegeven. Veertig jaren heeft God hem geduld geleerd in de woestijn. Nu moet hij klaar zijn voor die taak.
Vers 11-12
Mozes is daar niet zo zeker van. Veertig jaren geleden wilde hij er zo op los slaan. Nu vraagt hij zich af: ‘Wie ben ik, dat ik dat doen zou?’ Hij heeft geleerd dat hij uit zichzelf een dergelijke taak nooit kan uitvoeren, maar de HEERE belooft dat Hij met Mozes zal zijn. Daarnaast krijgt Mozes een teken, dat pas in de toekomst bevestigd zal worden. Eens zal hij weer bij de Horeb staan, als God Zijn wet gaat geven, maar dan met heel het volk. Dan zal het zeker zijn: Mozes is door God gezonden.
Exodus 4
Vers 1 – 9
Exodus 4 begint met een nieuwe tegenwerping van Mozes. Hij is bang dat de Israëlieten niet zullen geloven dat de HEERE hem gezonden heeft. Gezien de gebeurtenissen in Exodus 2 is die angst niet ongegrond. De HEERE gebiedt hem daarom zijn staf op de grond te gooien. Als Mozes dat bevel opvolgt, verandert de staf in een slang. Wanneer hij daarna de slang bij zijn staart pakt, verandert deze weer in een staf. Slangenbezwering kwam veel voor in Egypte. Daarbij werd echter een slang zo bezworen dat deze als een stok beetgehouden kon worden. Wat Mozes hier doet, is dus precies andersom. Bovendien was het levensgevaarlijk een slang bij de staart te pakken, zelfs voor een slangenbezweerder. Dit goddelijke teken zette dus de praktijken van de Egyptische slangenbezweerders totaal op zijn kop.
Mozes ontvangt een tweede teken. Hij moet zijn hand tussen zijn kleren steken, waarop deze melaats wordt. Nadat hij het nogmaals doet, wordt de hand weer gezond. Met dit teken kan Mozes laten zien dat de God, die ziekte en genezing in Zijn hand heeft, hem gezonden heeft.
Nog een derde teken geeft de HEERE Mozes. Wanneer hij water zal nemen uit de Nijl en het op het droge zal uitgieten, zal het bloed worden. Hiermee mag Mozes laten zien dat de God die hem gezonden heeft, macht heeft om zelfs de Nijl, die door de Egyptenaren vergoddelijkt wordt, te trotseren.
Vers 10 - 12
Ondanks al deze wondertekenen komt Mozes opnieuw met een tegenwerping: hij brengt zijn menselijke zwakheden ter sprake door te zeggen dat hij altijd al moeite heeft gehad met spreken. Maar waar Mozes wijst op zijn menselijke tekortkomingen, daar wijst de HEERE op Zijn Goddelijke Scheppersmacht. God roept geen volmaakte mensen tot Zijn dienst, maar Hij wil wel de mensen die Hij roept, alles geven wat zij voor hun taak nodig hebben. Hij zal Mozes leren wat hij spreken moet zoals Hij dat ook aan Zijn discipelen beloofde in Markus 13:11. Het zijn geen mensenwoorden, maar het is de Heilige Geest die door mensen heen spreekt.
Vers 13 – 17
Nog sputtert Mozes tegen. Argumenten heeft hij niet meer, dus vraagt hij nu slechts om toch vooral iemand anders te zenden. Hier blijkt dat Mozes ten diepste niet gehoorzamen wíl, en daarom ontsteekt de HEERE in toorn. Maar ondanks dat, komt God hem toch nog verder tegemoet: Aäron, Mozes’ broer zal met hem meegaan. Ze zullen elkaar aanvullen: Mozes zal de leiding hebben en Aäron zal het woord voeren. Beiden zullen merken dat God Zelf met hen meegaat. Als extra bewijs daarvan maant God Mozes nogmaals de staf mee te nemen. Door die staf zal Mozes de Egyptenaren nog vele malen Gods grote werken tonen.