Deze exegese gaat over Exodus 32 en hoort bij les B2.18 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Exodus 32
Intro
Vanwege de angst van het volk is Mozes de berg op gegaan om alleen met de HEERE te spreken (Exodus 20:19-21). In Exodus 24 lezen we hoe Mozes met de oudsten op de berg is, maar daarna gaat hij weer alleen, nadat hij Jozua ergens onderweg heeft achtergelaten. In het laatste vers van Exodus 31 lezen we de climax van Mozes’ verblijf op de berg: hij ontvangt van de HEERE de twee stenen tafelen met daarop de wet van God.
Vers 1
Ondertussen vindt aan de voet van de berg een anticlimax plaats. Mozes blijft zo lang op de berg, dat het volk begint te twijfelen aan zijn terugkeer. Het vertrouwen is ook prompt helemaal weg. Zonder Mozes doet de HEERE er ook niet meer toe. In de woorden ‘deze Mozes’ klinkt wantrouwen door: ‘Hij heeft ons wel uit Egypte geleid, maar nu laat hij ons midden in de woestijn in de steek.’ Het volk richt zich tot Aäron die, samen met Hur van wie we hier niets lezen, de leiding over het volk had gekregen (Exodus 24:14). Ze bevelen Aäron een nieuwe god te maken, die hen leiden kan.
Vers 2-3
Aäron is een slappe leider. In niets blijkt dat hij het volk wijst op Gods geboden die ze kort tevoren hadden ontvangen. Hij laat zich door het volk commanderen en gaat mee in hun afschuwelijke voorstel. Daarbij denkt hij slim te zijn, door van het volk een offer te vragen. Anders dan Aäron verwacht, reageert het volk enthousiast: ze rukken hun oorsierselen uit en brengen ze bij Aäron.
Vers 4-5
Nu moet Aäron wel. Van het goud maakt hij, met behulp van een graveerstift, een gouden kalf. De Israëlieten roepen elkaar toe: ‘Dit is uw god’. Het kalf krijgt de eer van de bevrijding uit Egypte. Als Aäron dat ziet, probeert hij het volk wat bij te sturen. Het volk ziet het kalf als nieuwe god, Aäron probeert het volk te laten zien dat het kalf een personificatie van de HEERE is. Ook al wordt dan het tweede gebod overtreden, Aäron probeert te voorkomen dat ook het eerste gebod overtreden wordt. Hij bouwt daarom een altaar en kondigt een feest voor de HEERE aan.
Vers 6
De volgende morgen staat het volk vroeg op. Het enthousiasme is duidelijk niet getemperd. Er wordt geofferd, gegeten, gedronken en gedanst. Kortom, het gaat er aan toe zoals op een heidens feest. Als het volk de HEERE al wil dienen, dan wel op de eigen manier.
Vers 7-10
Boven op de berg vertelt de HEERE aan Mozes wat zich beneden afspeelt. De HEERE kan maar tot één conclusie komen: dit is een hardnekkig volk dat niet wil buigen voor de HEERE. God stelt aan Mozes voor om er een einde aan te maken. Mozes mag dan de stamvader van een nieuw volk worden. Opmerkelijk genoeg geeft God door dit voorstel Mozes wel de gelegenheid om Hem te verbidden.
Vers 11-14
Mozes betoont zich een waar middelaar. Hij ontkent de grote zonde van het volk niet, maar Hij wijst de HEERE op Zijn grote daden in het verleden. Is die machtige geschiedenis van de uittocht dan voor niets geweest? Zal de naam van de HEERE niet gesmaad worden wanneer de omliggende volken van de ondergang van Israël zullen horen? En zullen de beloften aan de aartsvaders allemaal nietig blijken? In deze voorbede betoont Mozes zich een voorloper van de grote Middelaar: Jezus Christus! Op dit gebed van Mozes laat de HEERE Zijn plan varen.
Vers 15-16
Nu gaat Mozes naar beneden. Heel pijnlijk noemt de Bijbel dat hij daarbij de twee stenen tafelen in zijn hand houdt. Wanneer in de geschiedenis heeft de HEERE Zichzelf zó teer geopenbaard aan Zijn volk? En dan dít!
Vers 17-20
Als Mozes Jozua bereikt, vertelt de laatste dat hij oorlogsgeschreeuw in het kamp hoort. Maar Mozes weet beter en hoort beter: dit is feestelijke beurtzang. Als Mozes ziet wat er in het kamp plaatsvindt, ontsteekt hij in woede. De tafelen werpt hij kapot: het verbond is gebroken! Vervolgens verbrandt en vermaalt hij het kalf, mengt de resten met water en laat het de Israëlieten opdrinken.
Vers 21-24
Dan richt hij zich tot hun leider: zijn broer Aäron. Opnieuw blijkt deze een zwakke leider te zijn. Hij neemt de schuld niet op zich, maar wijst naar het volk. En het kalf, zo zegt hij, is ‘spontaan’ ontstaan toen hij de afgerukte sieraden in het vuur gooide.
Vers 25-29
Het volk staat ontbloot, dat wil zeggen: zonder eer, zonder geloof, zonder God. Een prooi voor elke vijand. Mozes gaat bij de ingang van het legerkamp staan. Hij vraagt wie er getrouw aan de HEERE is. Rondom hem verzamelen zich de levieten. Mozes’ stamgenoten hebben blijkbaar, Aäron uitgezonderd, niet meegedaan. Deze mannen moeten het oordeel van God over het volk voltrekken. Ze trekken dodend door het volk. Drieduizend Israëlieten sterven. Afschuwelijk, maar de HEERE laat verbondsbreking niet ongestraft.
Vers 30-32
De volgende dag kondigt Mozes het volk aan dat hij tot de HEERE zal opklimmen om voorbede voor het volk te doen. Hij doet opnieuw geen poging om de ernst van de zonde te verdoezelen. Hij belijdt de zonde volledig en vraagt dan pas vergeving. Mozes gaat nog verder. Als er geen vergeving is, is hij bereid om de zonde van dit volk zelf te dragen! Laat God hém maar wegdoen uit Zijn boek. Mozes is bereid om onschuldig voor dit volk te sterven! Wát een verschil met Aäron! Wát een beeld van de grote Middelaar: Jezus Christus!
Vers 33-35
De HEERE wil de straf van het volk niet op Mozes leggen. De schuldigen moeten worden gestraft, niet Mozes. De Levieten hebben al een deel van Gods straf uitgevoerd, de rest wordt echter opgeschort. Mozes kán als mens de zonden van dit volk ook niet dragen. Maar er komt een moment dat de HEERE wél een plaatsvervangend sterven zal accepteren. Als op Golgotha Zijn eigen Zoon zal sterven voor de zonden van deze wereld. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet zal verderven, maar eeuwig leven.