Deze exegese gaat over Ezechiël 34:1-19 en hoort bij les A2.24 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Ezechiël 34:1-19
Intro
Jeruzalem is door de Babyloniërs veroverd (Ezechiël 33:21). De straf van de HEERE over het ontrouwe Juda is voltrokken. Maar daarmee is de geschiedenis van Gods verbondsvolk niet ten einde. Ezechiël mag een boodschap van troost brengen aan de ballingen in Babel.
Vers 1-4
Ook in dit hoofdstuk wordt Ezechiël door de HEERE aangesproken op de manier die in dit boek gebruikelijk is. De aanspreektitel ‘mensenkind’ benadrukt het kleine en nietige van de mens Ezechiël tegenover de grootheid en majesteit van de HEERE. Met de herders van een volk worden in het Oude testament meestal de wereldlijke leiders bedoeld. De toorn van de HEERE is hier dan ook waarschijnlijk tegen koning Zedekia en zijn vertrouwelingen gericht.
De HEERE verwijt deze herders dat ze hun taak verwaarlozen. Een goede herder zoekt het goede voor zijn kudde maar deze herders hebben het goede voor zichzelf gezocht. Ze hebben wel maximaal geprofiteerd van de producten van de schapen maar de zorg voor de schapen hebben ze verwaarloosd. Ze worden wel herders genoemd maar eigenlijk zijn ze die naam helemaal niet waard.
Vers 5-6
De gevolgen van deze handelwijze zijn desastreus. In Israël is een kudde schapen zonder herder weerloos. In het rotsachtige gebied gaan de schapen dwalen. Ze raken elkaar kwijt en zijn een prooi voor elk wild beest. Door het misbruik van de valse herders en het gebrek aan een echte herder is dit ook het lot van deze kudde geworden.
Vers 7-10
De HEERE is zo vertoornd, omdat deze schapen uiteindelijk Zijn schapen zijn. Het is de kudde van de HEERE die is verstrooid, weggevoerd in ballingschap. Hij had hen in een mooi en vruchtbaar land gebracht, maar nu kijkt niemand nog naar hen om. Dit zijn de gevolgen van het wanbeleid van Israëls herders, en daarom roept de HEERE de verantwoordelijken, koning Zedekia en zijn edelen, ter verantwoording. Dat is Zijn recht als eigenaar van de kudde. De uitdrukking ‘zo ik niet’ is een verkorte vorm van een eed. Onder ede kondigt de HEERE aan dat Hij van deze herders de kudde terugeist. Zo erg hebben deze herders het gemaakt, dat de schapen uit hun handen moeten worden gered. Voor de herders is dit een straf, voor de kudde een zegen.
Vers 11-15
Nu is de kudde van de slechte herders verlost, maar ze heeft nog steeds geen goede herder. Maar de HEERE Zelf staat op. Niet langer vertrouwt Hij Zijn kudde aan anderen toe. Hij neemt Zelf het herderschap op Zich. Deze goede Herder is geheel anders dan de zelfzuchtige leiders van het volk. Hij doet alles wat een goede herder doet. Hij heeft oog voor de schapen. Hij zoekt ze op en voert ze uit de gevaarlijke plaatsen. Hij brengt ze terug naar de plaats waar ze horen: Israël. Daar zal Hij ze weiden en het beste gras te eten geven. De schapen mogen rusten in een goede schaapskooi (vergelijk ook psalm 23).
Vers 16
Nog een extra element wordt aan de beschrijving van de zorg van de HEERE toegevoegd. De slechte herders liepen over de zwakke schapen heen, maar de goede Herder heeft juist oog voor hen. De schapen die het verst zijn weggedwaald, brengt Hij terug. De schapen die ziek of gewond zijn, gaat Hij verzorgen. Maar deze Herder is niet alleen een verzorger van het zwakke, Hij straft ook de kwade elementen binnen de kudde. Hij brengt scheiding aan tussen de schapen. Onder de corrupte leiding van de slechte herders is er ook door de schapen onrecht gepleegd. De sterke schapen zijn ten koste van de zwakke vet geworden. Ze hebben het leed van de zwakke schapen verzwaard. Daarom treft het oordeel ook hen.
Vers 17-19
Nu spreekt de HEERE de kudde, en in het bijzonder de slechte schapen, rechtstreeks aan. Hij dreigt de sterke mannetjesdieren van de kudde, de bokken en de rammen, met Zijn gericht. Deze dieren maken misbruik van de slechte zorg van de herders, door zich binnen de kudde als tirannen te gedragen. Ze houden niet alleen het beste gras en het helderste water voor zichzelf, maar ze vertrappen ook het overgebleven voedsel en water voor de andere schapen. Met deze dieren worden de oudsten en oversten van het volk bedoeld. Zij hadden niet, zoals koning Zedekia en zijn vertrouwelingen, de heerschappij over het volk, maar ze hebben wel geprofiteerd van het corrupte koningschap van Zedekia. Ze hebben zich ten koste van hun ondergeschikten verrijkt. Nu de HEERE Zelf als Herder van dit volk zal optreden, zal daarom ook hun gedrag niet onbestraft blijven.
Tot slot
Deze profetie is een profetie van hoop. Het oordeel is ten volle over Juda gekomen, maar nu mag Ezechiël het volk het heil verkondigen. De HEERE zal Juda verlossen van zijn corrupte koning en tirannieke oudsten. Hijzelf zal de leiding over het volk op zich nemen en de ballingen terugbrengen in het land van de belofte. En daar zal Hij het volk een andere Herder geven (vers 23). Een Herder uit het huis van David die eens van Zichzelf zal zeggen: ‘Ik ben de goede Herder; de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen’ (Johannes 10:11).