Deze exegese gaat over Genesis 11:1-9 en hoort bij les B1.6 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 11:1-9
Vers 1-4
De hele mensheid spreekt één taal. Letterlijk: één lip en één woord. Daardoor kon men de eenheid onder elkaar bewaren en als één volk samen verder leven Ongetwijfeld zullen ze de eerste tijd verkeerd hebben in de omgeving van de Ararat, de plaats waar de ark strandde. Maar op een bepaald ogenblik trekken zij naar het oosten en vinden een vlakte in het land Sinear. Sinear is het vruchtbare gebied rondom de rivieren de Eufraat en de Tigris, het oude Babylonië en het huidige Irak. In dit vruchtbare gebied kunnen ze zich blijvend vestigen. Hier liggen tal van mogelijkheden voor de ontwikkeling van hun cultuur.
Zo deden zij o.a. de ontdekking dat de grondsoort van deze vlakte zich goed leende voor het vormen van bouwstenen. Die stenen lieten zich weer hecht aaneenverbinden door een ook daar te vinden soort teer of asfalt, een oxydatieprodukt van de aardolie. Ze sporen elkaar zelfs aan om tichelen, dat zijn stenen, te bakken. Zo konden ze muren, huizen en torens bouwen!
Ze voelen zich machtig en vatten het plan op een stad te bouwen met een hoge, tot in de hemel reikende toren. De bedoeling is bij elkaar te blijven en niet verstrooid te worden over de hele aarde. Kennelijk kennen, en negeren, zij het bevel van God, om zich te verspreiden over de gehele aarde (Genesis 1:28 en 9:1).
Samen voelen ze zich sterk tegen God en vanuit dat zich machtig voelen durven ze Gods bevel weerstaan en zich tegen de Heere te verheffen. Daarbij komt, dat ze op deze wijze zichzelf een naam willen maken (vs.4). Dat wil zeggen: ze willen zelf beroemd en geëerd worden.
De uitdrukking: ‘zich een naam maken’ wordt in het Oude Testament meerdere keren gebruikt voor de Heere Zelf! (Zie o.a.: Nehemia 9:10; Jesaja 63:14; Jeremia 32:20; Daniël 9:5). Dit betekent dus, dat de torenbouwers wilden ontvangen wat alleen God ontvangen mag. Zij wilden als God zijn. De zonde van het paradijs herhaalt zich.
Vers 5-9
Terwijl de mensen druk bezig zijn, ‘kwam de HEERE neer, om te bezien de stad en de toren, die de kinderen der mensen bouwden.’ God komt, menselijk gesproken, kijken naar wat ze aan het doen zijn. Zo maakt de Bijbel voor ons aanschouwelijk dat de Heere alle dingen onderzoekt en beproeft. Dat de Heere niet in letterlijke zin hoeft te komen kijken naar wat de mensen aan het doen zijn, blijkt uit het vervolg. De Heere weet dat dit nog maar het begin van alles zal zijn. Het zal van kwaad tot erger gaan.
Bekend met hun zondige overleggingen en hun boze bedoelingen, besluit de Heere om hun plannen te verijdelen. Hij constateert dat ze als één volk, dezelfde taal sprekend, bij elkaar wonen. Hij zal hun spraak verwarren. Ze zullen elkaar niet meer kunnen begrijpen.
Dit leidt tot verwarring, onenigheid en verdeeldheid. Het werk van de torenbouw wordt gestaakt en degenen die nog wel met elkaar kunnen communiceren, trekken met elkaar een kant op.
De mensen trokken niet uit vrije wil weg, het was een daad van de Heere: Hij verstrooide!
De plaats, waar de toren gebouwd werd, was Babel. Dit is een woordspeling met het Hebreeuwse woord ‘balal’ wat betekent: verwarren, verstrooien. Tegelijk heeft de naam Babel in de Bijbel de betekenis van: hoogmoed, zich verheffen tegen God (zie b.v. Jesaja 13 en 14; Daniël 1–5; Openbaring 17, 18 en 19). Maar we horen ook steeds weer waar het uiteindelijk op uitloopt: Babel valt. Wie zich tegen God verheft, zal geen vrede hebben.