Deze exegese gaat over Genesis 15 en hoort bij les B1.9 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 15
Vers 1
Na Abrams overwinning op de vier koningen, waarbij hij Lot heeft gered, verschijnt de HEERE hem in een gezicht, een visioen (een soort droom die God geeft als je wakker bent). Misschien is Abram bang geweest dat de vier koningen zich tegen hem zouden keren, misschien was hij bezorgd over de vervulling van Gods belofte. Hij hoeft niet bang te zijn: God belooft hem veiligheid. Hij zal hem beschermen, zoals een schild bescherming geeft in de strijd. Abram heeft de beloning van de koning van Sodom geweigerd. De HEERE Zelf is zijn Loon; en kan alleen gelukkig maken. Hij heeft de zaligheid bereid voor Abram en voor allen die Hem liefhebben (1 Kor. 2:9).
Vers 2
Abram ziet de Zaligmaker als zijn loon, maar hij heeft geen kind, geen erfgenaam, en is al op leeftijd. Menselijkerwijs gesproken is het onwaarschijnlijk dat de Zaligmaker uit zijn zaad geboren zal worden. Hij vraagt zich af of zijn trouwe knecht Eliëzer dat zal zijn. Het is een beproeving voor Abram en hij klaagt hierover bij God. Wat hij doet is goed, we mogen niet klagen over God, maar wel bij God. Hij luistert naar onze klachten.
Vers 4
God belooft Abram dat niet Eliëzer zijn erfgenaam zal zijn, maar dat hij echt zelf een kind zal krijgen.
Vers 5
God heeft de hemel, die eerst leeg was, vol sterren gemaakt. Zo zal Hij ook Abrams nageslacht zeer groot maken. Uw zaad – de Heere doelt hier niet alleen op het volk Israël, maar ook op het geestelijke nageslacht van Abram (zie ook Galaten 3:29).
Vers 6
Abram gelooft dat Gods belofte waarheid zal zijn. Hier is ook iets te zien van Abrams geloof in de Zaligmaker die eeuwen later zal komen (Joh. 8:56). Rekende het hem tot gerechtigheid – Abram wordt, net als wij, niet gerechtvaardigd door zijn vele goede werken, maar door zijn oprechte geloof in Gods beloften (Rom.4:3). De kanttekeningen zeggen: ‘Dat is, God heeft uit loutere genade hem, die geen gerechtigheid had in zichzelf om voor Zijn gericht te bestaan, voor rechtvaardig geacht door het geloof aan Zijn belofte en de beloofde Middelaar.’
Vers 7
De Heere spreekt hier als Jehova, de God van het verbond. Hij heeft Abram uit Ur der Chaldeeën geleid om hem het land Kanaän te geven. God is de Heere van heel de aarde. Daarom hoeft Abram niet aan deze belofte te twijfelen. Hij heeft deel aan Christus, en daarom ook aan het land dat hem beloofd is. Zo hebben degenen die oprecht geloven ook deel aan de hemel.
Vers 8
Abram stelt deze vraag niet in ongeloof, maar juist ter versterking van het geloof dat hij heeft. Dan zal hij, wanneer hij beproefd zal worden, zijn geloof in Gods belofte behouden. Abram vraagt dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn nageslacht, zodat ook zij in Gods beloften zullen geloven.
Vers 9
Driejarige dieren zijn in hun volle kracht. God moet het beste krijgen van wat wij hebben. Een vaars is een kalf.
Vers 10
Zoals de gewoonte was bij het maken van een verbond (zie ook Jer. 34:18), deelt Abram de dieren middendoor. De geslachte duiven legt hij tegenover elkaar.
Vers 11
Abram verjaagt de roofvogels van het aas, zodat het offer niet ongeschikt voor God zal worden. Zo moeten ook wij verkeerde gedachten, etc. verjagen, zodat zij onze geestelijke offers niet ongeschikt maken.
Vers 12-13
Abram heeft in de vroege ochtend naar de sterren gekeken en daarna het offer klaargemaakt. De hele dag hield hij de wacht bij het offer. Hij geeft de hoop niet op, maar blijft God verwachten. Een diepe slaap valt op hem; de schrik en grote duisternis worden veroorzaakt door ontzag en eerbied voor God, maar ook doordat Abram in de droom ziet wat zijn nageslacht allemaal mee zal maken in Egypte.
Vers 14
Gods volk zal niet altijd verdrukt worden, want eenmaal zal God komen om hen te verlossen en hun vijanden te oordelen (Ps. 37:12, 13). De Israëlieten zullen Egypte met grote rijkdommen zullen verlaten.
Vers 15
Abram zal voor de verdrukking ‘tot zijn vaderen gaan’, begraven worden. Hij zal in vrede sterven, omdat hem een heerlijke toekomst bereid is in de hemel. Alleen een rechtvaardige kan sterven in vrede.
Vers 16
Israël zal het land Kanaän ontvangen als de Amorieten daaruit verdreven zullen zijn. Dat zal gebeuren wanneer hun goddeloosheid tot ongekende hoogte gestegen zal zijn.
Vers 17
De donkere rook ziet op de verdrukking in Egypte; het licht van de vurige fakkel op de bevrijding uit Egypte. Normaal gesproken gaan de twee verbondssluiters beiden tussen de stukken vlees door. Wanneer zij zich niet aan het verbond houden, mogen zij, net als de stukken vlees, ook in stukken gehouwen worden. Hier gaat alleen de HEERE tussen het vlees door. Het is een eenzijdig verbond, waarbij de offerdieren heenwijzen naar Christus. In Hem is het verbond vast.
Vers 18
Het is zo zeker dat Abrams nageslacht dit land zal krijgen, dat het is alsof zij het nu al ontvangen hebben. Zo zeker mogen degenen die geloven ook zijn van het eeuwige leven (Joh. 3:36). Wat God beloofd heeft is vast.