Deze exegese gaat over Genesis 22:1-19 en hoort bij les C1.12 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 22:1-19
Vers 1
Wij denken bij ‘verzoeken’ aan iets verkeerds, omdat het woord voor ons gevoel de lading heeft van ‘proberen tot zonde te verleiden’. Dat is nooit de bedoeling van God (zie Jakobus 1:12-15). Dat is juist de opzet van Gods grote vijand, de satan. Met het woord ‘verzoeken’ wordt hier (vanuit het Hebreeuws) precies hetzelfde bedoeld als wij bedoelen met het woord ‘beproeven’. De HEERE beproeft Zijn kinderen opdat naar buiten komt wat er in hun hart leeft; Hij doet het ook om hen te reinigen, te heiligen (1 Petrus 1:6,7).
Vers 2
Op dit moment komt de zwaarste beproeving voor Abraham. Abraham krijgt de opdracht om zijn zoon, zijn enige zoon, Izak, op te offeren voor de HEERE. Het land Moria is de plaats waar Salomo later de tempel bouwt (2 Kronieken 3:1). Izak is zoon van de belofte, de enige erfgenaam! Hoe zal de beloofde Messias dan nog uit Abraham geboren kunnen worden?
Vers 3-5
Abraham gehoorzaamt onvoorwaardelijk. De andere morgen maakt hij zich meteen klaar om op reis te gaan. Twee knechten en Izak gaan mee; alles wat voor het offer nodig is, hebben ze bij zich. Drie dagen zijn ze onderweg. Het zijn zware dagen geweest voor Abraham. De vragen hebben zich vermenigvuldigd.
Als de knechten achterblijven, blijkt Abrahams geloof uit zijn woorden ‘wíj zullen terugkeren’. Hij weet niet hoe het zal moeten gaan, maar hij legt het in Gods handen en klemt zich aan Hem vast. Hebreën 11 zegt dat Abraham overlegde dat God machtig was zijn zoon ook uit de doden te verwekken. Hij zal Zelf Zijn Woord waar maken.
Vers 6-8
Met zijn antwoord op Izaks vraag naar het offerdier legt Abraham alles in Gods hand: ‘God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon.’
Vers 9-10
Als Abraham het altaar gebouwd heeft en aan Izak vertelt, welk offer de HEERE vraagt, laat Izak zich gewillig binden. Hieruit blijkt ook Izaks gehoorzaamheid aan de HEERE. Hij vertrouwt God en zijn vader.
Vers 11
De Engels des HEEREN (Christus) houdt Abraham tegen als hij het mes heft. Abraham is met zijn hele hart en leven godvrezend; de HEERE staat op de eerste plaats in zijn leven. Hij is werkelijk bereid om alles op te offeren aan de HEERE, zelfs zijn eniggeboren zoon, de zoon van Gods beloften.
Vers 12-13
De HEERE wilde de dood van Izak niet en heeft voorzien in het offerdier: een ram die in de struiken verward zat.
Vers 14
Abraham noemt deze plaats ‘De HEERE zal het voorzien’ een herinnering dat de HEERE het geloof niet beschaamt. Dit wijst al naar de tempeldienst die hier later plaatsvindt. Alle offers, en dus ook dit offer, wijzen heen naar het éne volkomen Offer waarin de HEERE zal voorzien: het offer van Zijn eniggeboren Zoon. Hij bleef niet gespaard.
Vers 15-18
De HEERE belooft opnieuw Abraham overvloedig te zegenen; hij zal een talrijk nageslacht ontvangen. Ontelbaar als de sterren of als het zand aan de zee. Nadrukkelijk herhaalt de HEERE ook de belofte dat alle volken der aarde in Abrahams zaad gezegend zullen worden. Die belofte vindt zijn vervulling in de komst van Gods eniggeboren Zoon, het Lam Gods, het Offer waarin de HEERE Zelf zal voorzien.
Vers 19
Ze keren terug en vestigen zich in Berséba.