Bijbelgedeelte: Genesis 25:19-34

Vers 19
Na het sterven en begraven van Abraham in de verzen 7-11 gaat het in de verzen 12-18 eerst over de nakomelingen van Ismaël. Vervolgens gaat het vanaf vers 19 weer over het geslacht van Izak, waaruit de Messias geboren zal worden. Met de geboorten van Izak worden zijn afkomst en nakomelingen bedoeld.

Vers 20
Izak is op 40-jarige leeftijd, drie jaar na de dood van zijn moeder Sara, getrouwd met Rebekka, dochter van Bethuël en zus van Laban, de oom naar wie Jakob later vlucht. Ze komt uit Paddan-Aram, het landschap Mesopotamië.

Vers 21
Het huwelijk tussen Izak en Rebekka blijft jarenlang kinderloos omdat Rebek- ka onvruchtbaar is. Samen met zijn vrouw legt Izak deze nood voor God neer. Door de onvruchtbaarheid van Rebekka lijken Gods beloften niet verder vervuld te kunnen worden. Izak bad de HEERE zeer; dat wil zeggen dat hij lang en aanhoudend blijft bidden. Want pas na twintig huwelijksjaren wordt Rebekka zwanger (zie vers 26).

Vers 22-23
Tijdens haar zwangerschap heeft Rebekka een wonderlijke ervaring. Op een ongewone, heftige manier botsen de kinderen in haar. Rebekka krijgt een angstig voor- gevoel en vraagt zich af wat er aan de hand is. Ze gaat met deze vragen naar de HEERE. De HEERE antwoordt haar dat ze een tweeling verwacht waaruit twee verschillende volken zullen ontstaan. De strijd die in haar baarmoeder begint, zal zich na de geboorte voortzetten. De kinderen zullen allebei tot een groot volk worden, maar de meerdere zal de mindere dienen. Dit betekent dat de nakomelingen van Ezau, de oudste en de sterkste, onderwor- pen zullen zijn aan de nakomelingen van de jongste, Jakob. De Edomieten, nakomelingen van Ezau, hebben lang in het gebergte Seïr geregeerd terwijl de Israëlieten, nakomelin- gen van Jakob, toen nog onderworpen waren. Maar toen de Israëlieten uiteindelijk bezit namen van het land Kanaän, moesten de Edomieten hun belasting betalen (zie 2 Samuël 8:14).

Vers 24-25
Als de dag van de geboorte aanbreekt, wordt er inderdaad een tweeling geboren. Het zijn twee jongetjes bij wie al direct kenmerkende verschillen te zien zijn. Het oudste jongetje is rossig en sterk behaard. In verband daarmee wordt hij Ezau genoemd (hangt samen met het Arabische woord voor dichtbehaard).

Vers 26
Het andere jongetje valt op doordat het bij de geboorte de hiel van zijn broertje vast heeft. Dat leidt tot de naam Jakob, hielenlichter. Izak is op dat moment zestig jaar oud. Net als zijn vader Abraham heeft hij lang op de vervulling van Gods belofte moeten wachten.

Vers 27
De verschillen tussen Ezau en Jakob komen bij het opgroeien nog duidelijker naar voren. Ezau wordt een man van het veld en van de jacht. Jakob blijft liever thuis bij de tenten en het vee. Het woord ‘oprecht’ heeft de betekenis van rustig en huiselijk.

Vers 28
Izak en Rebekka hebben ieder een duidelijke voorliefde voor elk van hun kinderen. Izak houdt van Ezau, in het bijzonder van zijn wildbraad en Rebekka vooral van Jakob.

Vers 29-32
Als de beide jongens groter worden, komt op een dag Ezau moe en hongerig van de jacht thuis. Jakob heeft juist soep gekookt van linzen, een soort peulvruchten. Ezau vraagt begerig dat rode kooksel op te mogen slorpen. De herhaling van ‘dat rode daar’ benadrukt zijn begeerte. Deze vraag naar het rode heeft hem de naam Edom bezorgd. Die woorden komen taalkundig overeen.
Jakob wil dat wel toestaan, maar dan moet Ezau hem het eerstgeboorterecht verkopen. De eerstgeboren zoon ontving een dubbel deel van de nalatenschap van de vader, maar ontving ook de macht over zijn broeders.
Ezau stemt er onverschillig mee in en spreekt over zijn mogelijke sterven, ofwel van de honger of anderszins, waardoor hij niets meer aan zijn eerstgeboorterecht zal hebben. Hij denkt op dit moment alleen maar aan eten en drinken. Hoe kwalijk het is dat hij daarvoor zijn eerstgeboorterecht wegdoet blijkt uit Hebreeën 12:16 waar de Bijbelschrijver hem om deze reden een onheilige noemt.

Vers 33-34
Jakob is niet tevreden met een haastige oppervlakkige toezegging en vraagt om een eed, waardoor de overeenkomst voor altijd bindend is. Ezau zweert en verkoopt aan Jakob zijn eerstgeboorterecht. Jakob geeft hem in ruil het brood en de linzenmoes.