Deze exegese gaat over Genesis 25:19-34 en hoort bij les C2.1 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 25:19-34
Vers 19 – 21
Izak trouwt met Rebekka, een kleindochter van zijn oom Nahor (Genesis 24). Paddan-Aram is een aanduiding voor de stad Haran of voor een groter gebied dat deel uitmaakte van Mesopotamië. We moeten Haran en omgeving zoeken op de grens van het huidige Syrië en Irak.
Net als Abraham en Sara blijven ook Izak en Rebekka aanvankelijk zonder kinderen. Kinderen worden in de Bijbel heel duidelijk als een gave van de HEERE beschouwd (zie bijvoorbeeld Psalm 127:3). Wanneer we vandaag soms denken dat het krijgen van kinderen iets maakbaars is, dan is dat niet in overeenstemming met de Bijbel. In die tijd waren kinderen ook belangrijk omdat ze ervoor zorgden dat de familie niet uitstierf. Ze zorgden voor hun ouders wanneer die op hoge leeftijd gekomen waren. Bij Izak en Rebekka komt daar nog de belofte bij die de HEERE aan Abraham gedaan had, nl.: dat Hij hem via Izak (en dus ook via Izaks nageslacht) tot een groot volk zou maken (zie vooral Genesis 15). Izak en Rebekka zullen het uitblijven van de kinderzegen als een beproeving ervaren hebben.
Izak brengt de nood van hun kinderloosheid samen met Rebekka bij de HEERE. Hun gebed is een volhardend gebed. Izak en Rebekka zijn namelijk getrouwd toen Izak veertig jaar oud was en pas als hij zestig is, krijgen ze hun kinderen. Ze hebben dus twintig jaar lang gebeden om de vervulling van Gods belofte.
Het gebedsleven van Izak en Rebekka kan ons vandaag leren om:
- nog onvervulde beloften bij de HEERE te brengen in het gebed. Denk in dit verband ook aan de beloften die de HEERE aan onszelf en anderen bij de doop gegeven heeft!
- als gezinsleden met elkaar te bidden. Als er zorgen en noden zijn in het gezin is het goed daar met elkaar voor te bidden. Kinderen mogen ook in hun persoonlijk gebed denken aan de zorgen van het gezin.
- aan te houden in het gebed, als de verhoring op zich laat wachten en lijkt uit te blijven. De uiteindelijke verhoring van het gebed van Izak en Rebekka wil ons bemoedigen.
Vers 22 – 23
Rebekka voelt de ongeboren kinderen tegen elkaar stoten. Het lijkt hier niet te gaan om het voelen van ongeboren leven zonder meer; Rebekka voelt al iets van de confrontatie die er later zal zijn tussen de twee broers. Dat grijpt haar aan, zo is op te maken uit de onvolledige zin die in het Hebreeuws te lezen is. Letterlijk staat er: ‘Indien het zó is, waarom ik toch?’
Ook hier is een lijn te trekken. Grote en kleine zorgen, onze onrustige gevoelens en onze vragen ten aanzien van de toekomst mogen we bij de HEERE brengen in een persoonlijk gebed. Daarbij gaat het niet om mooie zinnen (Rebekka’s gebed bestond ook uit afgebroken zinnen), maar om het hart.
Opvallend is wel dat hier niet (meer) gesproken wordt over een gebed van Rebekka én Izak. Tekent zich hier al de verwijdering af die later zulke diepe sporen zal trekken in het gezin van Izak en Rebekka?
De HEERE maakt Rebekka bekend dat ze twee kinderen verwacht, die beiden stamvader van een volk zullen worden: Ezau (stamvader van de Edomieten) en Jakob (stamvader van de Israëlieten). De meerdere (Ezau; hij was de oudste) zal de mindere (Jakob) dienen. Deze voorzegging gaat in vervulling in het leven van Ezau en Jakob, maar ook in de geschiedenis van de volkeren Edom en Israël. David en later Amazia hebben de Edomieten onderworpen en in de periode na de ballingschap is Edom voorgoed verslagen.
In de geschiedenis van Jakob en Ezau blijkt Gods soevereiniteit, Zijn vrijmacht: Hij is niet verplicht te doen wat wij willen of denken dat nodig is, maar handelt naar Zijn wijs beleid. Nog voordat de jongens geboren zijn en iets goeds of iets kwaads gedaan hebben, is het Zijn wil om verder te gaan met Jakob en diens geslacht en niet met Ezau. Gods vrijmacht kan bij ons gemakkelijk verzet oproepen. De Bijbel wijst ons echter vooral op twee reacties: dankbaarheid voor Gods genadige verkiezing (Maleachi 1:1-5) en verwondering (Romeinen 11:33-35).
Vers 24 – 26
Als eerste wordt Ezau geboren. De betekenis van zijn naam is misschien (!) ‘harig’. Zijn huid is helemaal met haar overdekt. Jakob houdt de hiel van zijn broer vast, alsof hij wil voorkomen dat Ezau als eerste geboren wordt. De naam Jakob kan vertaald worden met ‘hielvasthouder’.
Vers 27 – 28
De jongens ontwikkelen zich verschillend. Dat mag. Iedereen heeft zijn talenten op een ander terrein. Dat Jakob ‘woonde’ in tenten, wil zeggen dat hij in de nabijheid van de tent zijn beroep uitoefende. We zullen hier moeten denken aan veeteelt.
Izak trekt Ezau voor en Rebekka Jakob. Dat is iets wat de HEERE niet wil. De geschiedenis van het gezin van Izak en Rebekka maakt duidelijk welke funeste gevolgen zo’n houding kan hebben.
Vers 29 – 34
Jakob heeft linzen (peulvruchten) tot moes gekookt. De linzen in Israël hadden een rode of bruine kleur. Ezau wil ‘slorpen’ of ‘slokken’ (hij gebruikt een ruw woord) van deze rode moes.
Met het eerstgeboorterecht wordt bedoeld: de voorrechten van de eerstgeboren (oudste) zoon. Concreet gaat het om de volgende voorrechten: een vooraanstaande plaats in het gezin; een dubbel deel van de erfenis; het vervullen van de priesterlijke taak in het gezin (totdat die taak op de stam van Levi overging).
Dat Jakob hier het eerstgeboorterecht van Ezau wil kopen, is niet goed. Misschien had zijn moeder hem als haar lieveling verteld dat hij als ‘mindere’ door de ‘meerdere’ Ezau gediend zou worden (vers 23). Maar Jakob had biddend moeten wachten totdat de HEERE Zijn belofte zou vervullen.
De handelwijze van Ezau is evenmin goed te praten. Hij veracht of minacht zijn eerstgeboorterecht. De betekenis van zijn woorden is waarschijnlijk: ‘Ik ben toch onderweg naar de dood en wat heb ik dan aan dat eerstgeboorterecht?’ Met het eerstgeboorterecht veracht Ezau indirect ook de belofte die God aan Abraham gegeven had. Daarom wordt in Hebreeën 12:16 zijn handelwijze ‘onheilig’ genoemd.