Deze exegese gaat over Genesis 37 en hoort bij les C2.6 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 37
Intro
Het geschiedenis van Jozef (Genesis 37 en 39-50) vertelt hoe de familie van Abraham in Egypte komt. Deze geschiedenis gaat verder in het boek Exodus. In de ‘Jozefgeschiedenis’ gaat het, evenals in de andere aartsvaderverhalen, over het thema ‘God overwint obstakels die de vervulling van de beloften in de weg staan’. De familie van Jozef wordt getroffen door een hongersnood die snel en gemakkelijk een einde had kunnen maken aan al de beloften.
Het theologische kader waarin alle gebeurtenissen zich afspelen, is Genesis 50:19-20. God maakt Jozef tot behouder van zijn volk. In dat opzicht is Jozef een voorafschaduwing van Jezus Christus. De namen Jakob en Israël worden soms door elkaar gebruikt; de reden daarvan is niet altijd helder.
Vers 1
Nadat Jakob en Ezau hun vader hebben begraven, blijft Jakob wonen bij Hebron (Genesis 35:27-29). Ezau is weggetrokken naar een ander land (Genesis 35:6).
Vers 2 – 4
Jozef en de zonen van de slavinnen Bilha en Zilpa zijn herder. Jozef maakt zich impopulair bij de halfbroers doordat hij kwade geruchten over hen aan Jakob vertelt. Jakobs voorliefde voor Jozef, Rachels zoon, is de voornaamste reden waarom de broers hem haten. Als blijk van zijn liefde krijgt Jozef van zijn vader een prachtige mantel (zie ook 2 Samuël 13:18-19). De broers haten hem hierom en spreken hem niet meer vriendelijk toe. Hoewel haat in de Bijbel niet dezelfde lading heeft als vandaag de dag, heeft het hier toch een erg negatieve betekenis (zie ook vers 5, 8 en 11).
Vers 5 – 11
De dromen van Jozef hebben één betekenis (vergelijk de dubbele droom van Farao in Genesis 41). Zowel de hemel als de aarde wordt betrokken in de droom. Alles wijst er op dat deze dromen van God komen en vervuld zullen worden. De broers menen dat de dromen uit Jozefs verwaande hart opkomen. Het stuit op weerstand, bij zijn vader en bij zijn broers. Het is goed mogelijk dat de zonen van Jakob naast veeteelt ook aan landbouw deden. De betekenis van de buigende schoven is duidelijk voor de broers. In de tweede droom buigen de zon, de maan en elf sterren voor Jozef. Dat verwijst naar het hele gezin van Jakob. De broers haten hem nog meer. Hoewel Jakob de betekenis van de droom begrijpt en Jozef lief heeft boven zijn broers, berispt hij hem, wellicht om de broers milder te stemmen.
Vers 12 – 14
Ook de zonen van Lea zijn meegetrokken naar Sichem. Dit is wellicht vanwege het feit dat de oogsttijd voorbij is, en er dus even geen werk is op het land. Het is opmerkelijk dat ze met hun kudden naar Sichem zijn gegaan omdat ze dat stadje enige tijd geleden hebben uitgemoord (Genesis 34). Jozef is thuisgebleven maar wordt op den duur toch door vader Jakob er op uit gestuurd. Hij is bezorgd over de welstand van zijn zonen en van de schapen: ze zijn ver van huis, te midden van volken die hen vijandig gezind zijn (zie Genesis 34:30). Jozef gaat op weg; het moet haast wel verkeerd gaan.
Vers 15 – 17
Jozef ziet er als een belangrijk persoon uit; daarom spreekt iemand hem wellicht aan als hij ten oosten van Sichem dwaalt. Dothan ligt ongeveer 30 kilometer ten noorden van Sichem.
Vers 18 – 22
Als zijn broers hem zien aankomen, smeden ze een plan om hem te doden. Dan kunnen zijn dromen niet uitkomen. Ze zullen hun vader vertellen dat een roofdier deze ‘heer van de dromen’ heeft gedood; Jakob zal later zelf de conclusie trekken. Ruben wil Jozef sparen, hoewel hij dat niet openlijk uit durft te spreken. Wellicht zouden zijn broers niet naar hem willen luisteren als ze achter zijn plan kwamen om hem weer terug te brengen bij zijn vader. Als oudste zoon weet hij zich verantwoordelijk voor zijn jongere broer.
Vers 23 – 28
Ze gooien Jozef in één van de waterputten, waar misschien geen water in stond, maar die wel erg modderig kan zijn (Jeremia 38:6-13). Ondanks Jozefs smeekbeden zijn de broers onverbiddelijk. Later zullen ze hun schuld beseffen (Genesis 42:21). Als tijdens de maaltijd een karavaan voorbijkomt, stelt Juda voor hem te verkopen. Zijn bloed zal dan niet om wraak tot de hemel roepen (Genesis 4:10, 9:6). Ze ontvangen twintig zilveren sikkels, de prijs voor een slaaf tussen vijf en twintig jaar. Met deze daad helpen ze mee om de dromen te vervullen. Het is Gods leiding dat Jozef in de put terecht komt, Hij zendt Jozef naar Egypte met het oog op de komende hongersnood (Psalm 105:17 ev.). In de geschiedenis van het volk van Israël was dit een belangrijk moment; Stefanus komt er in zijn toespraak tot het Sanhedrin (Handelingen 7) op terug. Hoewel achter dit plan van de broers het werk van de gezien moet worden, blijven de broers verantwoordelijk voor hun zondige daad.
Vers 29 – 35
Ruben vraagt zich vertwijfeld af hoe hij zijn vader onder ogen moet komen. Zoals Jakob zijn vader bedroog, bedriegen zijn zonen hem. Met korte zinnen geeft Jakob uiting aan zijn intense verdriet, als hij, bij het zien van de in bloed gedoopte mantel, concludeert dat Jozef dood is. Vergelijk dit met de klacht van David over Absalom (2 Samuël 18:33). Jakob scheurt zijn kleren, legt een zak om zijn lendenen en bedrijft rouw over zijn zoon. Dat laatste gebeurde door openbare jammerklachten. De openbare rouw duurde hooguit een maand, maar Jakob wil blijven rouwen totdat hij zal sterven.
Let op: Jakobs hoop is verloren, en dat terwijl hij geloofde in de uitkomst van Jozefs dromen! Het laatste vers van hoofdstuk 36 geeft aan er voor Jozef een nieuw begin is in Egypte. De Midianieten verkopen Jozef aan een hoveling van Farao, genaamd Potifar. Deze is de aanvoerder van de lijfwacht van Farao. Ismaëlieten en Midianieten worden soms door elkaar heen gebruikt in de Bijbel (Zie ook Richteren 8:24). Ismaël was de zoon van Abraham en Hagar; Midian was een zoon van Abraham en Ketura.