Deze exegese gaat over Genesis 43 en hoort bij les C2.11 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 43
Vers 1 – 10
De vraag is of Benjamin mee kan reizen nu de broers opnieuw naar Egypte moeten reizen. Rubens aanbod is afgeslagen (Genesis 42) en Levi heeft het al een keer verbruid bij zijn vader (Genesis 34:30 en 49:4-7). Nu bemiddelt Juda; Jakob draait bij. Voortaan is Juda de woordvoerder van de broers. Als Jakob nog één keer tegen zijn zoons in gaat, zegt Juda dat ze niet naar Egypte zullen gaan, met als gevolg dat het hele geslacht van Jakob van de honger zal sterven. Om zijn verzoek kracht bij te zetten stelt Juda zich borg voor Benjamin in het geval er iets met hem mocht gebeuren (zie ook Genesis 44: 14-38). ‘Van mijn hand zult hij hem eisen’ wijst op het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid. Hier mogen we de lijn trekken naar Christus, uit het geslacht van Juda, die als Borg de schuld van zondaren droeg en hun verdiende straf onderging.
Vers 11 – 14
Dan doet Jakob er alles aan om de onderneming te doen slagen. Geschenken tonen hun rijkdom; daarmee wordt duidelijk dat ze niet het vak van spion zullen uitoefenen. Terpentijnnoten zijn pistachenoten. Het, dubbele, geld moeten ze in hun hand nemen zodat ze het onmiddellijk tot hun beschikking hebben. Het meegeven van Benjamin is het moeilijkst. Jakob eindigt met een gebed. Bij de eerste reis naar Egypte (Genesis 42:2) staat er geen gebed vermeld. De situatie is nu veel nijpender. Jakob geeft de afloop over aan de HEERE (Esther 4:16, Mattheüs 6:10 en 26:42). Hoewel nood niet altijd leert bidden, mogen we hier een aansporing zien om in de nood wel biddend tot God te gaan; tegelijkertijd met het ‘Uw wil geschiede’ alles in Zijn hand leggend.
Vers 15 – 25
Als Jozef ziet dat Benjamin is meegekomen, draagt hij zijn huisbestuurder op om de broers naar zijn paleis te brengen en een maaltijd te bereiden. Na hun eerdere ervaringen met Jozef vinden de broers het vreemd. Ze denken dat het een val is en dat de hofmeester hen wegbrengt om hen op de binnenplaats van Jozefs paleis, waar ze geen kant op kunnen, gemakkelijker te kunnen overmeesteren. Ze vrezen dat ze tot slaaf gemaakt zullen worden en dat de Egyptenaren zich hun ezels en andere bezittingen zullen toe-eigenen. Reden voor hun vrees is het feit dat ze het geld in hun zakken gevonden hadden. Nog voordat de broers door de poort de binnenplaats op gaan, spreken ze de huisbestuurder aan om hun onschuld aan te tonen. Ze doen dit zeer beleefd en uitvoerig. Het antwoord is verrassend. De woorden ‘vrede zij ulieden, vreest niet’ brengen een hele wending mee in de Jozefgeschiedenis. Het is een belofte van heil. Waarschijnlijk is de huismeester door Jozef onderricht aangaande het geloof in de God van Israël. Het geld voor het koren is betaald en daarmee is de mogelijke verdenking van diefstal uit de wereld geholpen. Hoe dit geld betaald is, blijft voor de broers verborgen. Als Simeon wordt gebracht, is de verdenking van spionage ook niet meer van kracht. Met oosterse hoffelijkheid worden de broers daarna op de binnenplaats van het paleis ontvangen. Ze brengen hun geschenken tevoorschijn en wachten op de komst van de onderkoning. Met ‘brood’ wordt de hele maaltijd aangeduid.
Vers 26 – 34
De broers bieden Jozef het geschenk aan en buigen diep voor hem. Nu de broers met z’n elven zijn, gaan Jozefs dromen weer iets verder in vervulling. Jozef is meer geïnteresseerd in hun familieomstandigheden dan in hun geschenk. Door te spreken over ‘uw knecht, onze vader’ maken ze duidelijk dat ze zich volledig afhankelijk weten van de onderkoning. De woorden ‘en hij hief zijn ogen op’ geven aan dat wat daarna gezien wordt belangrijk is. ‘Mijn zoon’ is een uitdrukking van vriendelijkheid, waarmee een hogergeplaatste iemand met een lagere status aanspreekt. Jozef wordt overweldigd door emoties. De uitdrukking ‘zijn ingewand ontstak’ wordt in 1 Koningen 3:26 gebruikt voor het gevoel van een moeder die bang is voor de dood van haar kind. Omdat gezagsdragers niet in het openbaar behoren te huilen, doet Jozef dat in een andere kamer. Als hij weer terugkomt, heeft hij zijn gezicht gewassen en zijn emoties weer onder controle. Er worden drie gescheiden tafels bediend, één voor Jozef, één voor zijn broers en één voor de aanwezige Egyptenaren. Voor deze laatsten was het weerzinwekkend om met verachte Hebreeën te eten. Uit het feit dat men Jozef afzonderlijk bedient, blijkt hoe hoog in rang hij gestegen is. De broers kijken elkaar verwonderd aan als blijkt dat ze op volgorde van leeftijd worden neergezet. Het eten wordt vanaf Jozefs tafel naar de gasten gebracht. Tot slot krijgt Benjamin bij het opdienen van de gerechten vijf maal zo veel voorgeschoteld als de anderen. Waarom Jozef dat doet, is niet duidelijk. Het was wellicht uit liefde voor Benjamin en hij wilde zijn broers op de proef stellen om te zien of ze nu jaloers zijn op Benjamin, zoals ze vroeger op hem jaloers waren. Vanuit deze laatste opvatting is het mogelijk om een lijn te trekken naar Gods beproeven van mensen en Zijn bedoelingen daarmee. Ze drinken meer wijn dan gewoonlijk en worden vrolijk (ze raken in een roes). De zorgen en spanningen raken op de achtergrond.
De Heere beproeft mensen; met ‘harten en nieren’ waarover Psalm 7:10 spreekt, wordt aangeduid dat het om het hele mens-zijn gaat (zie ook Psalm 139:23). Het gaat bij beproeven ook om vormen. De Heere doet dit om te louteren, te zuiveren. Alle onzuiverheid moet verdwijnen; wat waarheid is, moet zichtbaar worden. In Hebreeën 12:6 staat: ‘ Want die de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt.’
Achter de wijze waarop Jozef zijn broers beproeft om te kijken hoe zij nu echt zijn, schuilt zijn liefde tot hen. Nog veel groter is de liefde van God tot Zijn kinderen om hen te behouden en Zijn beeld in hen te vormen.