Deze exegese gaat over Genesis 8:15 tot 9:17 en hoort bij les A1.2 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Genesis 8:15 tot 9:17
Vers 15-22
Noach heeft gewacht op Gods bevel om uit de ark te gaan. Hij is in totaal één jaar en tien dagen in de ark geweest. De opdracht van vruchtbaarheid doet denken aan Genesis 1:22 en 28. In feite is er een soortgelijke situatie ontstaan als bij de schepping; er wordt een nieuw begin gemaakt. Eerst gaat Noach met zijn gezin naar buiten. Daarna de dieren, groepsgewijs, naar hun soort. Noach bouwt een altaar van (ongehouwen) stenen. De dieren worden geheel verbrand. Noach treedt hier als het ware op als priester van de nieuwe mensheid (vgl. Job 1:5 en 42:8). Het offer ziet op verzoening en is een teken van dankbaarheid voor de overleving. Het woord dat met ‘lieflijke’ is vertaald, betekent ook kalmerende, troostende, verzoenende. In vers 21a wordt op menselijke wijze van God gesproken. De HEERE aanvaardt het offer, om Christus’ wil, Die duizenden jaren laten geboren werd. ‘De HEERE zeide in Zijn hart’ wijst erop dat Hij bij Zichzelf te rade gaat. Vers 21b zegt dat de mens zich ook na de zondvloed niet beter zal gaan gedragen, want het kwaad woont in het hart van de mens (vgl. Genesis 6:5, 9:21-27; Exodus 33:3; 34:9; DL I, art.1). De vloek uit Genesis 3:17 blijft wel, maar er komt geen nieuwe zondvloed. Daarin komt Gods genade en barmhartigheid naar voren (vgl. Exodus 33:9; Romeinen 9:14-16). De belofte uit vers 21, die het karakter heeft van een eed (Jesaja 54:9), zal gelden tot aan het laatste oordeel. Dan zal er door het oordeel heen een nieuwe aarde komen, waarop gerechtigheid woont (2Petrus 3:10-13). De natuurwetten, die God in Zijn schepping legt, zijn een teken van Gods goedheid en worden door de slechtheid van de mens niet verijdeld (vgl. Mattheüs 5:45). Het is goed mogelijk dat ten gevolge van de zondvloed er een verandering is opgetreden ten aanzien van het klimaat en de seizoenen. De woorden ‘al de dagen der aarde’ wijzen er op dat de leeftijd van de aarde begrensd is. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen (Jesaja 65 en 66; 2Petrus 3:10). Ook komt er een oplossing voor het kwaad in de harten van de mensen. Christus zal door Zijn Geest voor een innerlijke vernieuwing zorgen (Ezechiël 36:32; 2Korinthe 5:17; Openbaring 21:5).
Vers 1-7
Hier wordt Gods verbond met Noach verder uitgewerkt (vgl. Genesis 6:18; 9:9). Dit verbond is geheel eenzijdig en kan niet teniet worden gedaan door de ongehoorzaamheid van de mens. Het verbond is daarmee wereldomvattend. De bepalingen van het verbond hebben de bewaring van het leven als doel. Na zijn offer zegent God Noach. Zonder Gods zegen is er geen echt gelukkig leven mogelijk. Net als de dieren (Genesis 8:17) krijgt ook de mens opnieuw de opdracht om zich te vermenigvuldigen. Als Gods onderkoning krijgt de mens gezag over de dieren. Bovendien komt er de toezegging dat de dieren vrees en ontzag zullen hebben voor de mens. De mens zal daarom niet zomaar door de wilde dieren verslonden worden. Het gaat alleen over de ‘wilde’ dieren; het vee wordt niet genoemd. De mens blijft aan de Schepper wel verantwoording schuldig over zijn handelswijze met de dieren. Hij krijgt toestemming om dieren te doden en/om ze als voedsel te eten. Het is niet zeker of men voor die tijd vegetarisch at (vgl. Genesis 4:4). Bloedig vlees en bloed mogen niet genuttigd worden omdat bloed de drager is van leven(skracht) (vgl. Handelingen 15:20). Bij de heidenen dacht men zijn eigen levenskracht te versterken door bloed te consumeren. God verbiedt het omdat Hij alleen de Gever van het leven is. Bovendien is bloed bedoeld tot verzoening (Leviticus 17:11). In vers 5 worden alle mensen als een onderlinge familie (broeders) voorgesteld. De doodstraf wordt ingevoerd. Mensen die opzettelijk iemand anders doden, moeten sterven. Deze straf weerspiegelt Gods recht over leven en dood. Hij neemt het leven, dat Hij alleen kan geven, in bescherming. Ondanks de verwoestende gevolgen van de zondeval is de mens nog steeds beelddrager van God. Wanneer een dier een mens doodt, moet het dier ook gedood worden (Ex.21:28-29). Vers 7 is bijna een herhaling van vers 1 (vgl. Psalm 127:3).
Vers 8-17
Wat de HEERE in hoofdstuk 8:21 ‘in Zijn hart’ zei, maakt Hij nu bekend aan Noach. Het dubbele ‘Ik’ in vers 9 benadrukt dat alle verbonden tussen God en mens door God Zelf gesloten worden. De HEERE alleen is trouw om Zijn verbond na te komen. Bijzonder is dat het verbond ook met de dieren wordt gesloten (vgl. Joël 2:22). Hieruit spreekt Gods zorg voor en liefde tot Zijn schepping. Het verbond geldt tot ‘eeuwige geslachten’, dat is: tot het einde der tijden. Als teken van het verbond stelt God de regenboog. Het is een onderstreping van de waarheid van Zijn beloften. De herhaling van zinnen over het verbond geeft het belang van het onderwerp aan. Bovendien wijst het ook op de zekerheid dat God Zich houdt aan Zijn toezeggingen. Zoals uit vers 16 blijkt herinnert de regenboog niet zozeer (alleen) de mens, maar God Zelf aan het verbond. Hij zal de aarde trouw blijven. Nooit zal er meer een zondvloed komen.