Deze exegese gaat over Handelingen 14 en hoort bij les A1.49 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 14
Vers 1-7
Na een reis van 140 kilometer komen Paulus en Barnabas in Ikonium. De gebeurtenissen daar volgen hetzelfde patroon als in Antiochië. Eerst naar een preek in de synagoge waar vele Joden en Grieken tot geloof komen. Maar ook hier komt verzet van Joodse zijde; geprobeerd wordt om de stadsbevolking op te hitsen. Maar deze tegenstand leidt niet gelijk tot problemen; Paulus en Barnabas kunnen lange tijd met zegen werken in deze stad. Het Woord wordt gepredikt, de Heere beschaamt het vertrouwen niet en onderstreept de prediking met wonderen door. Er ontstaan twee partijen in de stad; de ene groep is op de hand van de Joodse tegenstanders anderen volgen de apostelen. Na verloop van tijd kunnen ze niet langer blijven; ze moeten vluchten voor hun leven. De Heilige Geest gebruikt deze vlucht zodat het Evangelie ook in andere steden komt.
Vers 8-10
In Lystre ontmoeten ze een kreupele man; zijn hopeloze toestand wordt met drie aanduidingen uitgewerkt. Paulus ziet deze man en kijkt hem aan. De Heilige Geest geeft hem de gave om verder te zien dan wat voor ogen is. Hij ziet bij deze kreupele geloof; een vertrouwen in de reddende macht van Christus. Dit is vrucht op de prediking van de apostelen. Paulus spreekt alleen een bevel. Alleen het Woord heeft kracht; hij hoeft zich niet te bedienen van magisch handelen. Het opspringen van de kreupele man maakt z’n totale genezing zichtbaar. Deze genezing is onderdeel van het totale heil wat deze man in Christus geschonken is.
Vers 11-13
Deze gebeurtenis wordt van mond op mond doorverteld; in korte tijd is heel de stad op de hoogte. Ze spreken in een lokale taal die voor de apostelen niet te verstaan is. Daarom duurt het even voordat ze door hebben wat het effect is van het genezingswonder. Deze mensen zoeken een verklaring in hun eigen Griekse godsdienst. In de verhalen van die godsdienst is ook een oude legende over de goden Zeus en Hermes die zich ongemerkt mengen met de mensen. Zeus is de Griekse oppergod; in de stad (dus niet erbuiten zoals in SV/HSV vermeld staat) stond ook een tempel voor hem. En Hermes is de god van de boodschappers. In de beleving van deze heidenen is Barnabas dus de oppergod die een boodschappergod bij zich heeft om namens hem het woord te voeren. Er worden voorbereidingen getroffen voor een offerfeest. Daar wordt de tijd voor genomen, er worden kransen gevlochten. De priesters worden uit de tempel gehaald om de stieren te offeren. Zo’n offer was noodzakelijk om de grillige goden gunstig te stemmen; anders zou er onheil over de stad komen. Ze zijn zo onder de indruk van de komst van deze ‘goden’ dat de plechtigheid op het plein bij de stadspoort zal plaatsvinden, daar waar de apostelen zijn.
Vers 14-18
Pas als alles bijna in gereedheid is voor een offerfeest krijgen de apostelen in de gaten dat zij het middelpunt zijn van de opwinding in de stad. Nu krijgen ze door dat ze als goden worden gezien en vereerd zullen worden. Ze moeten alles op alles zetten om de luidruchtige mensenmassa te stoppen. Het scheuren van kleding is een teken van rouw, dat past niet bij een feest. Ze storten zich in de menigte; dat is geen goddelijke waardigheid. En ze schreeuwen om de aandacht te trekken. Met hun woorden verwerpen ze wel dat ze goden zouden zijn. Maar ze brengen wel hun bijzondere opdracht onder de aandacht. Ze gebruiken deze gebeurtenis om het evangelie toegepast te prediken. Het woordgebruik is heel sterk; bekering is nodig van ‘nietsen’ tot de levende God. Al het goede dat iedere dag ontvangen wordt, is uit Zijn hand. Het volksgeloof zit heel diep. Het lukt maar met moeite om dit offerfestijn te laten stoppen.
Vers 19-28
Joden vanuit de eerder bezochte steden reizen Paulus en zijn gevolg na. Ze weten de menigte op hun hand te krijgen. Paulus wordt gestenigd en zijn lichaam de stad uitgesleept. Zij meenden dat hij dood was evenals zijn volgelingen; deze stonden om hem heen om hem te begraven. Het moment is gekomen om deze stad te gaan verlaten. Zo uitvoerig als de heenreis was, zo globaal de weergave van de terugreis. Paulus steekt de nieuwe gelovige een hart onder de riem en leert ze dat de verdrukking in de wereld horen bij de reis naar het Koninkrijk van God. Ook geven ze aanwijzingen voor de organisatie van het gemeenteleven. Op hun aanwijzingen worden er in de jonge gemeenten ouderlingen gekozen en door Paulus in deze positie bevestigd door ze aan de Heere op te dragen. Tot slot komen de mannen terug in de gemeente vanwaar ze uitgestoten waren voor de zending. Er wordt verslag uitgebracht. De deur naar de heidenen voor het geloof is definitief geopend. Ze blijven een korte tijd in de moedergemeente om bij te komen van de ervaringen op hun reizen.