Deze exegese gaat over Handelingen 15:35 tot 16:8 en hoort bij les A1.51 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 15:35 tot 16:8
Vers 36-41
Een start met hindernissen
Vers 35-36
Paulus wil graag de gemeenten gaan bezoeken die door de prediking van het evangelie op de eerste zendingsreis zijn ontstaan. Het begin van de tweede zendingsreis staat daarmee in het teken van versterken en opbouwen. Blijvende contacten en verder onderwijs zijn nodig.
Vers 37-39a
Barnabas wil graag weer met Paulus mee, maar wil ook zijn neef Johannes Markus meenemen. Paulus is het daar niet mee eens, omdat Johannes Markus op de eerste zendingsreis afhaakte. Bij de beschrijving van deze gebeurtenis in Handelingen 13:13 gebruikt Lukas een neutrale aanduiding: Johannes Markus scheidde zich van hen af. Hier in vers 38 noemt Paulus het een daad van in de steek laten. Het zit hem kennelijk nog steeds dwars. Zo komt er irritatie bij Paulus en Barnabas. Scherpe woorden vallen. Op dit moment is de goede verhouding tussen hen verstoord. Uit de brieven van Paulus blijkt later dat het geschil is bijgelegd. (Kolossenzen 4:10;2 Timotheüs 4:11; Filemon 1:24)
Vers 39-40
Waar de satan het in eerste instantie voor elkaar lijkt te krijgen dat de tweede zendingsreis niet door kan gaan, komen er uiteindelijk twee missies uit dit tijdelijke geschil voort. Barnabas vertrekt met Johannes Markus naar het eiland Cyprus. Paulus reist samen met Silas over land richting Derbe.
Vers 41
Paulus en Silas reizen door de kuststreken van Syrië en Cilicië langs de Middellandse Zee. Daar versterken ze de gemeenten. Dat zijn niet de gemeenten die ontstaan zijn als vrucht op de eerste zendingsreis. Meer dan tien jaar eerder heeft Paulus wel een tijdlang in die streek gewoond en gewerkt. Het is mogelijk dat mede dankzij zijn arbeid toen hier gemeenten ontstaan zijn (Galaten 1:21 en 2:1).
Vers 1-5
Een nieuwe zendingswerker
Vers 1a, 4
Paulus en Silas trekken verder en beginnen nu aan het eigenlijke doel van hun reis, namelijk de gemeenten bezoeken. Zo komen ze eerst in Derbe en daarna in Lystre aan. In deze en andere steden delen Paulus en Silas de besluiten mee die op de vergadering in Jeruzalem genomen zijn (Handelingen 15:28-29). Kort gezegd komen die hierop neer dat de christenen uit de heidenen zich verre moeten houden van alles wat met de afgodendienst te maken heeft, maar ook dat zij in plaats daarvan niet de Joodse religieuze gebruiken hoeven over te nemen. Want de zaligheid is uit het geloof en niet uit de werken van de wet.
Vers 1b-3
In Lystre ontmoet Paulus een gelovige jonge man: Timotheüs. Van hem wordt een goed getuigenis gegeven. Zijn geloof en Godsvrucht was de mensen opgevallen. Paulus acht Timotheüs daarom een geschikte kandidaat om mee op zendingsreis te gaan.
Van zijn moeder wordt gezegd dat zij een gelovige christin van Joodse afkomst was. Haar geloof, samen met dat van zijn oma, stelt Paulus later in zijn tweede brief aan Timotheüs ten voorbeeld (2 Timotheüs 1:5). Jong en oud was in dit gezin door het evangelie tot bekering gekomen. Timotheüs vader echter niet. Hij was een Griek en heeft kennelijk wel van zijn vrouw gehouden, maar niet van haar godsdienst. Eerst niet van haar Joodse geloof en later ook niet van haar christelijke geloof. Zijn afzijdigheid in het geloof had als gevolg dat Timotheüs acht dagen na zijn geboorte niet besneden werd, hoewel Timotheüs wel een Joodse opvoeding kreeg. Voor de Joden kon Timotheüs echter niet als echte Jood doorgaan, omdat hij niet besneden was. Nu Timotheüs met Paulus mee gaat op zendingsreis acht Paulus het wel van belang dat hij door de Joodse gemeenschap, waar dan ook, voor echt Joods moet kunnen worden gehouden. Omwille van dit strategische belang besnijdt hij hem daarom. Dit is niet in tegenspraak met de uitspraken van de vergadering in Jeruzalem, waar juist gesteld was dat heidenen niet besneden hoefden te worden. Timotheüs is immers een Jood, en als Jood had hij besneden horen te zijn. Voor zijn eigen zaligheid was de besnijdenis uiteraard niet nodig, net zo min als dat voor de heidenen nodig is. Maar gezien de belangrijke taak die Timotheüs krijgt in het volgen van Paulus en Silas was het toch nodig.
Vers 5-8
De perikoop eindigt opnieuw (zie 15:41) met de opmerking dat de gemeenten versterkt werden. Het gaat niet alleen om de innerlijke versterking. De inhoud van het geloof komt namelijk ook weer vast te staan. Die inhoud was aan het wankelen gebracht door mensen die zeiden dat de Joodse gebruiken moesten worden overgenomen. Maar dat raakte de kern niet. Het geloof geeft een rechtstreekse band met de enige God. Het geloof is het enige middel tot de zaligheid.
Waar het geloof weer gezond is gemaakt, kan de gemeente weer groeien. Elke dag komen er nieuwe bekeerlingen bij. Een herhaling en bevestiging van wat sinds de Pinksterdag in gang is gezet en tot aan Christus’ wederkomst zal voortduren (Handelingen 2:47).