Deze exegese gaat over Handelingen 19:21-40 en hoort bij les A2.44 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 19:21-40
Vers 21-22
Hoewel Paulus het voornemen heeft naar Macedonië te reizen, kan hij zijn plan niet geheel uitvoeren. Hij stuurt Timotheüs en Erastus vooruit en blijft zelf nog een tijd in Azië. Het bezoek aan Rome geldt in Handelingen als een climax van het narratief. Er is hier sprake van een goddelijk moeten.
Vers 23-24
Er ontstaat in deze tijd naar aanleiding van het Evangelie grote onrust. Vanwege het groot aantal Efeziërs dat tot geloof komt (vers 20), daalt de bedrijvigheid rondom de plaatselijke tempel van de godin Artemis (andere naam voor Diana). De zilversmid Demetrius en zijn vakgenoten maken miniatuurtempeltjes en lopen door deze ontwikkeling veel geld mis.
Vers 25-27
Demetrius roept zijn vakbroeders bij elkaar en wijst ze op het feit dat door de verspreiding van het Evangelie in Azië hun branche in diskrediet wordt gebracht en ze veel inkomsten zullen gaan mislopen. De oorzaak van deze ontwikkeling ligt bij ‘deze Paulus’ (hoor de verachting in Demetrius’ stem), die zegt dat God niet in handgemaakte tempels woont en niet door mensenhanden gediend wordt (Handelingen 17:24-25). Hij heeft velen overtuigd en afkerig gemaakt van de goden.
Na het economische argument noemt Demetrius ook het feit dat hierdoor het aanzien van het heiligdom en de majesteit van de godin uit het oog dreigt te worden verloren. Het gevaar dreigt dat Artemis, die nu nog overal wordt gediend, straks geminacht wordt.
Vers 28-29
Demetrius’ vakgenoten beseffen het dreigende gevaar. Ze schreeuwen het uit van woede en bejubelen de godin Artemis. Ze maken duidelijk dat de godin in ere gehouden dient te worden. Door het geschreeuw raakt de stad in opschudding, want aantasting van de eer van de godin wordt hoog opgenomen. Artemis wordt namelijk beschouwd als de beschermer van de stad. Een mensenmassa stormt eendrachtig naar het theater. Twee medewerkers van Paulus, Gajus en Aristarchus, worden meegesleurd; waarschijnlijk omdat men Paulus zelf in de chaos niet heeft kunnen vinden. Het openluchttheater kan meer dan twintigduizend mensen bevatten.
Vers 30-31
Paulus wil zich onder het publiek begeven om zijn twee medewerkers te helpen. Andere volgelingen van Jezus laten dat echter niet toe, omdat dat te gevaarlijk zou zijn. Ze willen niet dat hun voorman zijn leven waagt. Het is opvallend dat Paulus vrienden heeft onder de hoogwaardigheids¬bekleders van de provincie Azië. Of zij christen zijn is onbekend, maar ook zij smeken Paulus zich niet naar het theater te begeven.
Vers 32
In het theater heerst volkomen chaos. Iedereen schreeuwt door elkaar. De meeste mensen weten zelfs niet waarom ze bij elkaar zijn gekomen.
Vers 33-34
De aanwezige joden schuiven een zekere Alexander naar voren. Omdat zij net als de christenen de afgodendienst afwijzen, zijn ze bang dat ook zij het slachtoffer worden van het volksoproer. Zij hadden van oudsher recht op vrije godsdienstoefening in het deel van Klein-Azië waar Efeze lag. Het is begrijpelijk dat zij dat recht niet in gevaar gebracht willen zien door rellen rond christenen. Het is de bedoeling dat Alexander een verdedigingsrede houdt en publiekelijk afstand neemt van christenen.
Alexander probeert de menigte stil te krijgen, maar zodra ze merken dat hij jood is, wordt hem het spreken onmogelijk gemaakt. Er wordt een spreekkoor aangeheven dat zo’n twee uur aanhoudt. Hoewel de joden enerzijds het recht op vrije godsdienstoefening hadden, zien we anderzijds een wantrouwen jegens de joden, omdat ze de publieke goden niet vereren.
Vers 35-36
De stadssecretaris komt uit de hoogste regeringskringen en heeft de autoriteit de woedende menigte te kalmeren. Zijn toespraak is een meesterstuk van retorische argumentatie. Hij zoekt aansluiting bij de menigte door in te zetten bij de bekendheid die Efeze bezit als tempelhoedster van ‘de grote Artemis’. Het is daarbij een ‘feit’ dat het beeld van Artemis uit de hemel is gevallen en dus niet met mensenhanden gemaakt is. Er wordt hierbij wel gedacht aan een meteorietinslag. De prediking van Paulus kan niet tegen Artemis gericht zijn (vgl. vers 26). De conclusie die de stadssecretaris trekt is dat men rustig moet blijven en niets ondoordachts moet doen. Dat laatste betekent dat men juridisch op zijn tellen moet passen.
Vers 37-39
Puntsgewijs maakt de stadssecretaris duidelijk waar de hoorders fout zitten. Hij wijst erop dat Gajus en Aristarchus zich niet hebben schuldig gemaakt aan heiligschennis of lastering. Concurrentie is nog iets anders dan tempelroof. Heiligschennis en godslastering golden voor de Romeinen als zeer zware misdrijven. Het ligt voor de hand dat Paulus en zijn medewerkers daarvan op de hoogte waren en zorgvuldig hun woorden kozen.
Ook de plaats deugt niet. Als Demetrius en zijn vakgenoten menen het recht aan hun kant te hebben, kunnen ze een officiële aanklacht tegen beide mannen indienen. Er worden op speciale dagen rechtszittingen gehouden. De stadhouders treden dan op als rechter.
Het derde punt dat de stadssecretaris maakt is dat bij overige zaken een besluit kan worden genomen in een wettelijke volksvergadering.
Vers 40
Ten slotte waarschuwt de stadssecretaris de Efeziërs dat ze aangeklaagd kunnen worden bij de Romeinse overheid vanwege een onwettige volksoploop. Een stad die door Rome als stadhouderszetel van de provincie Azië was uitgekozen in plaats van de oude hoofdstad Pergamon, had alle reden om het Romeinse gezag te vriend te houden.
De argumenten van de stadssecretaris werken. Hij ontbindt de vergadering en alles is voorbij. Het loopt met een sisser af.