Deze exegese gaat over Handelingen 2:1-40 en hoort bij les C3.39 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 2:1-40
Intro
Pinksteren was een oogstfeest. De eerstelingen, de eerste opbrengsten van de oogst, werden geofferd (Numeri 28:26). Zij staan symbool voor de hele oogst. Het was een dankoffer waarmee je erkende dat in principe heel de oogst een geschenk van God was (1 Korinthe 4:7). Pinksteren werd gevierd op de vijftigste dag na het Pascha (Leviticus 23:15 en 16). Tijdens het Pascha werd de uitt ocht uit Egypte herdacht, met Pinksteren werd herdacht dat God Zijn wet gaf. Zo wordt dit Pinksterfeest de vervulling van Gods belofte dat Hij door Zijn heilige Geest die wet in de harten zal schrijven (Jeremia 31:33).
Vers 1-4
De discipelen en de mensen om hen heen zijn bij elkaar. De discipelen wachten op de vervulling van de belofte: de uitstorting van de Heilige Geest. Jezus heeft gezegd dat het ‘niet lang’ zou zijn, maar precies weten ze het niet. Tien dagen na Zijn Hemelvaart gaat de uitstorting van de Heilige Geest samen met verschillende tekenen. Dat geeft aan dat het niet door mensen wordt georganiseerd. God is aan het werk: Een geluid van wind en tongen als van vuur op de hoofden van de discipelen. De wind is vaker beeld voor Gods aanwezigheid met Zijn Geest. Zoals we wind niet zien, noch weten waar die vandaan komt, is die duidelijk aanwezig én heeft effect: zó is het ook met Gods aanwezigheid. Vuur is in de Bijbel teken van reiniging en vernieuwing, licht en warmte. Dat alles komt hier bij elkaar. De Geest van God loutert mensen als door vuur, vernieuwt ze én wil in hen wonen om door hen heen Gods licht te laten schijnen. Wind en vuur herinneren ook aan de wetgeving op de Sinaï. Toen liep het volk bevend weg en vroeg Mozes alleen met God te spreken, nu spreken de discipelen zo dat ieder die het horen wil ‘de grote daden Gods’ kan horen. Denk ook aan wat in Babel gebeurde met de spraakverwarring (Genesis 11). Het was de straf van God omdat de mensen zich verhieven tegen Hem. Nu komt God met Zijn Heilige Geest om mensen met Hem en met elkaar te verenigen.
Vers 5-6
Jodengenoten zijn mensen die zich aangesloten hadden bij het Joodse geloof, maar zelf geen geboren Jood waren. Het wonder wordt onder iedereen in Jeruzalem bekend. In de geschiedenis van de uitleg van de Bijbel is heel wat afgeschreven over dit wonder. Volgens sommigen is het een ‘hoorwonder’ geweest. De discipelen zouden dan één taal gesproken hebben en God zou er voor gezorgd hebben dat alle mensen het in hun eigen taal hoorden. Anderen, onder wie de opstellers van de kanttekeningen, gaan er van uit dat het een ‘taalwonder’ is geweest. Zij wijzen er op dat het anders een wonder in de hoorders geweest zou zijn en niet in de apostelen. En juist van hen wordt gezegd dat zij begonnen te spreken met andere talen (vers 4). De menigte wordt ‘beroerd’ ze raakt in grote opschudding.
Vers 7-11
Er ontstaat ook beginnende vreugde. Het lijkt er op dat mensen door krijgen
dat hier iets heel bijzonders aan de hand is. Allereerst is het vreemd dat de discipelen ‘Galileërs’ zijn. Die konden zich immers alleen maar in het eigen dialect verstaanbaar maken. Maar deze Galileërs spreken vreemde talen. Mensen uit allerlei landen, streken en steden verstaan wat er gezegd wordt. Vooral de inhoud van wat ze horen, valt op: de grote daden Gods. Dat is wat God door de Heere Jezus Christus, Zijn Gezalfde, gedaan heeft. En iedereen hoort er nu van.
Vers 12-13
Bij sommigen slaat de beginnende vreugde om in twijfelmoedigheid. Bij anderen slaat het al gauw om in bot ongeloof en oppervlakkige afkeer. Ze wagen het om te spotten met alles wat ze zien. Je ziet dat de Heilige Geest meer moet doen dan werken in de apostelen. Hij moet ook werken in de levens en harten van de hoorders.
Vers 14-36
Vat voor de vertelling de belangrijkste punten van de preek van Petrus samen: a. Er is geen sprake van dronkenschap; hier gebeurt wat God eeuwen geleden beloofde door Zijn profeet Joël. b. ‘Het laatste der dagen’ is de laatste tijd voordat God definitief terugkomt om te oordelen en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde op te richten. c. Het belangrijkste is dat er behoud is voor ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen (vers 21). d. Petrus beschrijft het lijden, sterven én de opstanding van de Heere Jezus. Het wonderlijke is dat
God door de zonde en afwijzing van de mensen heen Zijn plan ten uitvoer heeft gebracht. e. Petrus bewijst met Bijbelteksten dat de Heere Jezus de beloofde Messias is. Alles wat met Hem gebeurde, is in het Oude Testament voorspeld. f. De Heere Jezus, ‘Die gij gekruisigd hebt’, zond de Heilige Geest.
Vers 37-40
Deze woorden brengen een schok van schrik teweeg. De hoorders raken ‘verslagen’. Wat moet je verwachten als je opeens ontdekt dat Jezus, Die je veracht, bespot, dood gewenst hebt, leeft? Ze vragen eigenlijk ‘Is er vergeving mogelijk?’ Het antwoord van Petrus is werkelijk
Evangelie. Onvoorstelbare goedheid van God. Mensen die van nature vijanden van God zijn, worden
opgeroepen tot bekering, met de opdracht om gedoopt te worden en met de beloften dat ook zij de Heilige Geest mogen ontvangen. Dit is mogelijk door Gods trouw aan Zijn verbond met Abraham. Het gaat hier allereerst om mensen die horen bij het verbondsvolk. Maar het is nog ruimer: ‘allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal’ (vers 39). In één zin samengevat zegt Petrus: ‘Erken je schuld en onmacht en vraag God jou te redden om Jezus’ wil.’