Deze exegese gaat over Handelingen 2:1-41 en hoort bij les C1.46 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
-
Bijbelgedeelte: Handelingen 2:1-41
Intro
Pinksteren was in Israël een oogstfeest. Dan werden de eerstelingen, de eerste opbrengsten van de oogst, geofferd (Numeri 28:26). Zij staan symbool voor de hele oogst. Eerstelingen waren daarom dankoffer en teken dat je erkende dat in principe heel de oogst een geschenk van God was (1 Korinthe 4:7). Pinksteren werd gevierd op de vijftigste dag na het Pascha (Leviticus 23:15 en 16). Tijdens het Pascha werd de uittocht uit Egypte herdacht; met Pinksteren dat God Zijn wet gaf. In die zin wordt dit Pinksterfeest de vervulling van Gods belofte dat Hij door Zijn heilige Geest die wet in de harten zal schrijven (Jeremia 31:33).
Vers 1-4
Op het Pinksterfeest zijn de discipelen en de mensen om hen heen bij elkaar (hoofdstuk 1:14). De discipelen wachten op de vervulling van de belofte van de uitstorting van de Heilige Geest. Jezus heeft gezegd dat het ‘niet lang’ zou zijn (Handelingen 1:5), maar precies weten ze het niet. Het gebeurt tien dagen na Zijn Hemelvaart. De uitstorting van de Heilige Geest gaat samen met verschillende tekenen. Dat geeft aan dat het niet door mensen wordt georganiseerd. God is aan het werk: een geluid van wind en tongen als van vuur op de hoofden van de discipelen. De wind is in de Bijbel vaker beeld voor Gods aanwezigheid met Zijn Geest. Net zoals we van wind niet weten waar het vandaan komt en we het niet kunnen zien maar het toch duidelijk aanwezig is én effect heeft: zó is het ook met Gods aanwezigheid. Vuur is in de Bijbel teken van reiniging en vernieuwing, licht en warmte. Dit komt hier bij elkaar. De Geest van God loutert mensen als door vuur, vernieuwt ze én wil in hen wonen om door hen heen Gods Licht te laten schijnen.
Wind en vuur herinneren ook aan het moment waarop God Zijn wet gaf op de Sinaï. Toen liep het volk bevend weg en vroeg Mozes alleen met God te spreken, nu spreken de discipelen zo dat ieder die het horen wil ‘de grote daden Gods’ kan horen. Denk ook aan wat in Babel gebeurde (Genesis 11). De spraak raakte verward en de mensen werden verdeeld over de aarde. Dat was de straf van God omdat de mensen zich verhieven tegen Hem. Nu komt God met Zijn Heilige Geest om mensen met Hem en met elkaar te verenigen.
Vers 5-6
Van heinde en verre waren Joden én jodengenoten (vers 10) naar Jeruzalem gekomen. Jodengenoten zijn mensen die zich aangesloten hadden bij het Joodse geloof maar zelf geen geboren Jood waren. Het wonder wordt onder iedereen in Jeruzalem bekend. In de geschiedenis van de uitleg van de Bijbel is heel wat afgeschreven over dit wonder. Volgens sommigen is het een ‘hoorwonder’ geweest. De discipelen zouden dan één taal gesproken hebben en God zou er voor gezorgd hebben dat alle mensen het in hun eigen taal hoorden. Anderen, onder wie de opstellers van de kanttekeningen gaan er van uit dat het een ‘taalwonder’ is geweest. Zij wijzen er op dat het anders een wonder in de hoorders geweest zou zijn en niet in de apostelen. En juist van hen wordt gezegd dat zij begonnen te spreken met andere talen (vers 4).
De menigte wordt ‘beroerd’. Dat wil zeggen: in grote opschudding Wat is hier aan de hand?
Vers 7-11
Er ontstaat ook beginnende vreugde. Het lijkt er op dat mensen dóór krijgen dat hier iets heel bijzonders aan de hand is. Allereerst is het vreemd dat de discipelen ‘Galileërs’ zijn. Die konden zich alleen maar in het eigen dialect verstaanbaar maken.
Maar deze Galileërs spreken in meerdere vreemde talen. Mensen uit allerlei landen, streken en steden, er wordt een hele rij genoemd, verstaan wat er gezegd wordt. Wat vooral opvalt, is de inhoud van wat ze horen: de grote daden Gods. Dat is dát wat God door de Heere Jezus Christus, Zijn Gezalfde (de Messias) gedaan heeft. En iedereen hoort er opeens van.
Vers 12-13
Bij sommigen slaat de beginnende vreugde om in twijfelmoedigheid. Wat moeten we hier mee aan? Bij anderen slaat het al gauw om in bot ongeloof en oppervlakkige afkeer. Ze wagen het al snel om te spotten met alles wat ze zien. Ze weten het al: ‘Ach, die mensen die zo vreemd doen, zijn gewoon dronken.’ Je ziet dat de Heilige Geest meer moet doen dan werken in de apostelen. Hij moet ook werken in de levens en harten van de hoorders.
Vers 14-36
Vat voor de vertelling de belangrijkste punten samen:
- Er is geen sprake van dronkenschap; hier gebeurt wat God eeuwen geleden beloofde door Zijn profeet Joël.
- ‘Het laatste der dagen’ is het laatste heilsfeit voordat God definitief terugkomt om te oordelen en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde op te richten.
- Het belangrijkste is dat er behoud is voor ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen (vers 21).
- Petrus beschrijft het lijden, sterven én de opstanding van de Heere Jezus. Het wonderlijke is dat God door de zonde en afwijzing van de mensen heen Zijn plan ten uitvoer heeft gebracht.
- Petrus bewijst met veel Bijbelteksten uit het Oude Testament dat de Heere Jezus de beloofde Messias is. Alles wat met Hem gebeurde is in het Oude Testament voorspeld.
- De Heere Jezus ‘Die gij gekruisigd hebt’ zond de Heilige Geest.
Vers 37-41
Deze woorden brengen een schok van schrik teweeg. De hoorders raken ‘verslagen’. Want stel je voor: Als je opeens ontdekt dat Jezus, die je veracht, bespot, dood gewenst hebt, leeft? Wat moet je dan van Hem verwachten? Ze vragen: ‘Wat moeten wij doen?’ Daarmee vragen ze: ‘Is er vergeving mogelijk voor onze zonden?’ Het antwoord van Petrus is werkelijk Evangelie. Onvoorstelbare goedheid van God. Mensen die van nature vijanden van God zijn, worden opgeroepen tot bekering, met de opdracht om gedoopt te worden en ze krijgen de beloften dat ook zij de Heilige Geest mogen ontvangen. Hoe is dat mogelijk? Vanwege Gods trouw aan Zijn verbond met Abraham. Het gaat hier namelijk allereerst om mensen die horen bij het verbondsvolk. Maar het is ook nog ruimer. Petrus heeft het ook over ‘allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal’ (vers 39).
In één zin samengevat zegt Petrus: ‘Erken je schuld en onmacht en vraag God jou te redden om Jezus’ wil.’
Gods macht blijkt uit het feit dat er dan inderdaad mensen komen die zich willen laten redden. Ze geloven het Evangelie en ze worden gedoopt. Het zijn er maar liefst drieduizend op die ene dag. Die groep is een voorteken van de schare die niemand tellen kan (Openbaring 7:9).