Deze exegese gaat over Handelingen 21:26-40 en hoort bij les B4.35 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 21:26-40
Nadat Paulus te Jeruzalem aangekomen was heeft hij een ontmoeting met Jakobus. Paulus vertelt wat God onder de heiden door zijn werk gedaan heeft. De Joden hebben echter een stevig probleem met Paulus. Volgens hen schrijft hij de wet van Mozes af. Jakobus laat Paulus delen in de gelofte van de Nazireërs, samen met vier andere mannen. Met deze dertig dagen durende eed wilde Jakobus laten zien dat Paulus de wet wel degelijk serieus neemt (zie ook Numeri 6:1-21). Er circuleren allerlei berichten over Paulus en door deze publieke actie probeert Jakobus die te ontmaskeren.
Vers 26
Paulus vergezelt de mannen naar de tempel en gaat het proces van heiliging in van zeven dagen. Na deze zeven dagen moest er geofferd worden om vervolgens naar de wet weer rein te zijn. Paulus sluit aan bij de Joodse gewoonte, maar doet geen compromis ten opzichte van het evangelie. Hij volgt het plan van Jakobus op vanwege de eenheid (zie ook Romeinen 12:18).
Vers 27-28
Op de derde en op de zevende dag is er in de eed van de Nazireërs een bijzondere heiligingceremonie (zie Numeri 19:12). Praktisch alles hebben de mannen gedaan wat moest gebeuren volgens de wet van Mozes. Op de zevende dag breekt er een opstand los. De Joden van Azië zien hem, en beschuldigen hem van twee dingen:
- Paulus onderwijst tegen het volk, wet en tempel.
- Paulus verontreinigt de tempel door Grieken mee te nemen in het voorhof van de Joden.
Deze Joden zorgen voor een opschudding onder (heel) het volk. Paulus heeft een heiden meegenomen vanuit het voorhof van de heidenen naar het voorhof van de Joden, luidt de beschuldiging. Als een heiden het voorhof van de Joden binnenging passeerde hij een inscriptie in de middelmuur van afscheiding. Daarop stond: ‘Geen vreemdeling mag inkomen achter de barricade die tempel en voorhof omsluit. Elke overtreder zal persoonlijk verantwoordelijk zijn voor zijn daarop volgende dood.’ De aanklacht verraadt de reden van de Joden: hij stelt de toegang tot God open voor de heidenen! Het pijnlijke voor hen is dat Paulus de Grieken tot Abrahams God wil brengen zónder besnijdenis en wet.
Vers 29-30
De beschuldigers meenden dat Paulus Trofimus (vriend op de derde zendingsreis), afkomstig uit Efeze, in het binnenste voorhof had gebracht. Dit zou een van de meest zware overtredingen zijn van de Joodse wet. Zij hebben Paulus met Trofimus in de stad Jeruzalem gesignaleerd. Hierop breekt er een tumult los, en Paulus dreigt gelyncht te worden.
In vers 30 hebben we te maken met een van de overtreffende trappen die Lukas vaak gebruikt. Hij schrijft dat heel de stad in rep en roer was vanwege het bericht van de Aziatiche Joden. De mensen grijpen Paulus en trekken hem buiten het tempelcomplex. De deuren van de tempel worden gesloten. Lukas wil hiermee zeggen dat nu het moment aangebroken is dat de rol van de tempel vervuld is, hiermee sluiten zij ook de boodschap van de Messias buiten. De tempel is nu rijp voor de verwoesting die Jezus had voorzegd (Lukas 21:6).
Vers 31-32
Terwijl Paulus buiten de tempel mishandeld wordt en men hem wil doden komt er een Romeins garizoen opdagen. Verschillende kapiteins met hun honderd mannen kregen de opdracht om de rust te herstellen. Het bericht was gekomen tot de overste van 600 soldaten dat heel (zie opmerking bij vers 30) Jerzalem in verwarring was. Als de kapiteins met hun soldaten bij het tumult komen, stopt de menigte met Paulus te slaan, en de soldaten verhinderen dat de woedende menigte Paulus zou lynchen.
Vers 33-34
De soldaten arresteren Paulus op een officiële manier. Paulus wordt als een crimineel gebonden met twee kettingen. De overste vraagt in het algemeen aan de menigte wie hij is en wat hij gedaan heeft. Hierop breekt er een verbaal tumult los. De berichten uit de menigte zijn verward en tegenstrijdig zodat die overste nog niets weet. Hij besluit Paulus mee te nemen naar de kazerne.
Vers 35-36
De teleurgestelde menigte dringen op de soldaten aan die Paulus nu in hun macht hebben. Bij de trappen van de kazerne aangekomen moeten de soldaten Paulus dragen vanwege de opdringende menigte. De menigte schreeuwde aldoor: ‘Weg met hem!’ Niet ver van deze plaats heeft een schare 27 jaar geleden precies hetzelfde geroepen (Lukas 23:18; Johannes 19:15). Deze passage laat het onvermijdelijke lijden zien wat het evangelie met zich meebrengt. ‘Een dienaar is niet meer dan zijn heer.’ (Johannes 13:16) Paulus moet de voetstappen drukken van onrecht en valse beschuldiging, net als zijn Meester.
Vers 37-40
Als Paulus bijna in de kazerne aankomt, komt hij met een verzoek aan de overste. Hij vraagt of hij iets mag zeggen tegen de menigte. Hierop vraagt de overste verbaasd: ‘Ken jij Grieks?!’ Ook hier is sprake van een misverstand. De overste denkt dat hij de Egyptische opstandeling is die voor problemen gezorgd heeft in zijn district.
Hierop antwoordt Paulus dat hij van geboorte uit Tarsis komt. Later zou de overste meer verbaasd zijn als hij verneemt dat Paulus een Romeins staatsburger is (Handelingen 22:25-29). Als de overste het verzoek toestaat, begint Paulus de woedende menigte toe te spreken in het Aramees (waar Hebreeuws staat in het Nieuwe Testament moet bijna altijd Aramees gelezen worden.) De reden dat Paulus spreekt in het Aramees en niet in het Grieks zorgt voor grote stilte onder de bevolking. Dit gaf een zekere tolerantie van het volk aan Paulus. Van deze welwillendheid maakt Paulus gebruik in zijn toespraak.