Deze exegese gaat over Handelingen 25-26 en hoort bij les A2.49 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 25-26
Vers 1-5
De nieuwe stadhouder Festus begint energiek. De hogepriester en het Sanhedrin grijpen deze kans aan om Paulus alsnog veroordeeld te krijgen. Een op het eerste gezicht onschuldig verzoek is bedoeld om Paulus te doden. Blijkbaar zien ze in dat ze bij een normale procedure Paulus niet veroordeeld krijgen. Festus beschermt Paulus.
Het thema dat impliciet in dit hoofdstuk aanwezig is, is de genadige voorzienigheid van God. Hij beschermt Paulus tegen onrecht en zorgt ervoor dat de apostel in Rome komt.
Vers 6-7
Tijdens de zitting blijkt dat de agressie tegen Paulus is toegenomen. Zware, niet te bewijzen beschuldigingen worden geuit (Handelingen 24:5-6). Omdat de zaak twee jaar oud is, is het lastig om van ooggetuigen in detail te horen wat er gebeurd is.
Vers 8
Paulus verantwoordt zich en zegt dat hij niets misdaan heeft (Handelingen 24:14,18). Hij is een trouwe burger van het Romeinse Rijk en geen (politieke) opstandeling.
Vers 9-11
Festus wil de Joden voor zich winnen en gaat alsnog in op hun voorstel (vers 3). Zijn aanwezigheid zal de zuivere rechtsgang waarborgen. Paulus reageert emotioneel. De zinnen (in het Grieks) buitelen over elkaar heen. Niet het Sanhedrin, maar de Romeinse rechter moet een uitspraak doen. Als protest tegen de onrechtmatige gang van zaken gaat Paulus in hoger beroep bij de wrede keizer Nero. Paulus wil geen ‘diplomatieke gift’ van Festus aan de Joden zijn. Dat zou een onrechtvaardige dood betekenen.
Vers 12
Na overleg met zijn adviseurs gaat Festus akkoord. Dat kan vervelende consequenties hebben. Hij weet dat Paulus onschuldig is (vers 26). Hij zadelt de keizer op met een rechtszaak die door correct handelen opgelost had kunnen worden.
Vers 13-15
Koning Herodus Agrippa II en Bernice komen op welkomstbezoek. Ze bespreken de zaak-Paulus. Festus verwijt zijn voorganger Felix dat hij niet zelf deze zaak heeft afgehandeld.
Vers 16-22
Festus buigt de feiten in zijn richting en doet zich voor als een rechtvaardige stadhouder. Van Joodse zijde zou er geen beschuldiging wegens wangedrag naar voren zijn gebracht, maar enkel intern joodse twistpunten: de opstanding van ‘een zekere Jezus’. Zo motiveert hij zijn voorstel om de zaak in Jeruzalem af te handelen. Dat dit een voorstel was om de Joden gunstig te stemmen, vermeldt hij niet. Uit Paulus’ verdediging blijkt dat hij ook vanwege misdaden tegen de keizer was beschuldigd. Omdat hij zich op de keizer heeft beroepen, verblijft hij nog in Cesarea.
Vers 23-27
Paulus verschijnt, evenals Jezus, als aangeklaagde voor een stadhouder en koning. Festus overdrijft de politieke druk door te spreken van ‘heel de Joodse menigte’. Na een onschuldig-verklaring van Festus zegt hij dat het onzinnig is Paulus zonder een begeleidende aanklacht naar Rome te sturen. Mogelijk kunnen de aanwezigen, en in het bijzonder Agrippa, hem helpen. Festus noemt de keizer ‘heer’, een goddelijke titel.
Vers 1-3
Paulus was door Festus aan Agrippa voorgeleid en deze heeft de regie over de samenkomst. Paulus is blij dat hij zich bij hem kan verdedigen, want hij heeft veel kennis van het jodendom.
Vers 4-7
Paulus zegt dat ‘alle Joden’ kunnen getuigen dat hij van jongs af volgens de (farizese) regels van de joodse traditie geleefd heeft. Nu staat hij terecht vanwege de hoop op de vervulling van de beloften van God. Deze hoop is de dragende kracht van het hele jodendom. Hij wordt dus door zijn eigen volk beschuldigd vanwege deze hoop.
Vers 8
Paulus stelt plots een retorische vraag. De hoop richt zich op de Messias, Die Zich keert tegen het lijden en sterker is dan de dood. Volgens hem gaat deze hoop onmogelijk samen met een afwijzing van de opstanding.
Vers 9-18
In deze verzen geeft Paulus een getuigenis hoe hij veranderde van iemand die Jezus en Zijn volgelingen vervolgde tot iemand die de heidenen verkondigt dat Jezus de beloofde Verlosser is (vgl. Handelingen 9 en 22:3-21). Jezus brengt mensen tot het licht, vergeeft hun zonden en breekt de macht van satan.
Vers 19-23
Paulus is God gehoorzaam geweest. Hij gebruikt twee woorden voor bekering: 1. Een innerlijke gemoedsverandering; 2. Een uiterlijke gedragsverandering.
Paulus belijdt dat hij door Gods soevereiniteit en in Zijn kracht trouw is gebleven. Hij verkondigt jood en heiden dat, in overstemming met de Schriften, Jezus de opgestane Christus is. Nu staan echter de joden hem hiervoor naar het leven.
Vers 24
Festus valt Paulus luidkeels in de rede. Door het vele bestuderen van de Schrift is hij het zicht op de werkelijkheid verloren. De hierdoor ontstane religieuze overtuigingen zijn een verdwazing met staatsgevaarlijke consequenties.
Vers 25-27
Paulus ontkent op beleefde wijze de aantijgingen. Wat hij zegt is in overeenstemming met de feiten. Dan roept hij koning Agrippa op als getuige. Hij zal moeten erkennen dat Paulus geen onzin spreekt. Iedereen in Judea is immers op de hoogte van alles wat er gebeurd was. Paulus gaat nog een stap verder door hem te vragen te bevestigen dat het volgens de Schriften is, wat er met en rond Jezus gebeurd is.
Vers 28
Paulus’ vraag brengt Agrippa in verlegenheid. Hij dreigt in het bijzijn van Festus door de apostel te worden binnengehaald als een bondgenoot. Om zich uit de situatie te redden, zegt hij spottend dat Paulus van hem wel heel snel een christen wil maken.
Vers 29-30
Paulus reageert en zegt te wensen dat God alle aanwezigen vroeg of laat bekeert tot Christus. Hij gunt ze niet de boeien die hij moet dragen. Agrippa staat op ten teken dat de bijeenkomst is afgelopen.
Vers 31-32
Er klinkt een laatste onschuldig-verklaring.