Deze exegese gaat over Handelingen 3:1-19 en hoort bij les C1.31 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 3:1-19
Intro
Het wonder dat in Handelingen 3 staat beschreven, gebeurt kort na het Pinksterfeest. De eerste gemeente valt op door trouw aan de leer van de apostelen en door de onderlinge liefde. In deze tijd staat zij ook goed bekend bij het volk. Dagelijks komen er door Gods genade nieuwe mensen bij.
Vers 1-2
De eerste christenen waren ‘dagelijks in de tempel’ (Handelingen 2:46). Petrus en Johannes ook; ze zijn er dus niet toevallig eens een keer. Dat ze er waren op het tijdstip van het gebed geeft meteen aan wat ze er deden: bidden. Er waren iedere dag drie gebedstijden: ’s morgens om 9:00 uur, ‘s middags om 15:00 uur (dat is ‘de negende ure’ zoals het hier genoemd wordt), en de derde bij het vallen van de avond.
Bij de poort van de tempel treffen ze een kreupele man aan. Hij is van kinds af aan kreupel en volgens Handelingen 4:22 was dat inmiddels al meer dan veertig jaar. Bij welke poort de man precies zat, is niet helemaal zeker. Maar de naam doet vermoeden dat het een van de mooiste poorten was. Het contrast met deze bedelaar is daarom des te groter. Overigens mochten er in Israël volgens Deuteronomium 15:4 helemaal geen bedelaars in Israël zijn. Een bedelaar zou de indruk wekken dat Gods zegen voor Zijn volk niet voldoende is.
De poort is natuurlijk praktisch gezien een handige plek om als bedelaar te gaan zitten omdat daar de meeste mensen voorbij komen. De man zat er dagelijks en de apostelen gingen dagelijks naar de tempel. Petrus en Johannes zullen deze man dus ook al eerder gezien moeten hebben.
Vers 3-7
Of Petrus en Johannes door de bedelaar herkend werden als discipelen/apostelen van Jezus, is niet te zeggen. Hij vraagt van hen een aalmoes, wat geld of iets om van te leven. Petrus blijkt de leiding te hebben binnen de kring van de apostelen, hij neemt het woord. De kreupele man krijgt veel meer dan hij hoopte. Geen zilver of goud, maar volkomen genezing. God laat hier zien dat Zijn zegen inderdaad ruim voldoende is. Zijn zegen komt door de Heere Jezus tot mensen. De Naam van Jezus verwijst naar Jezus’ autoriteit en gezag. De kreupele moet wel eerst kijken naar Petrus en Johannes, maar zíj genezen hem niet. Het gebeurt ‘door Christus’ bevel en kracht, of vertrouwende op de beloften en kracht van Christus’ (Kanttekeningen op vers 6).
Vers 8-11
De allereerste reactie van de genezen man is er een van uitzinnige blijdschap. Hij springt op, hij kan dat en doet dat uit pure vreugde (zie hierbij Jesaja 35:6). Let op dat hij nu ook met de apostelen meegaat de tempel in. Hij dankt en looft God. Hij heeft dus ook vanaf het begin door dat hij dit wonder niet aan de discipelen maar aan God te danken heeft. Tot de mensen die ook in de tempel zijn, begint het langzaam maar zeker door te dringen dat hier iets bijzonders is gebeurd. De man wordt herkend als de bedelaar die altijd bij de poort zat. En nu loopt hij hier rond te springen en voor God te dansen. Wat is dit? Wat hebben de apostelen hier meer te maken? Het volk raakt ‘verbaasd’. Dat is meer dan wat dit woord tegenwoordig bij ons betekent. Het gaat hier om ontzetting, verbijstering, ze zijn volledig van slag. Er ontstaat een soort volksoploop rondom Petrus en Johannes en de genezen man. Dat gebeurt in de zuilengang van Salomo. In dat deel kwamen mensen vaker bij elkaar om met elkaar te spreken of naar iemand te luisteren (zie bijvoorbeeld ook Johannes 10:23).
Vers 12-16
Petrus ziet deze dingen als een door God gegeven kans om te getuigen van de Heere Jezus en Zijn werk. Hij reageert allereerst op een manier waarmee hij probeert alle aandacht van zichzelf en Johannes af te brengen. Laten de mensen vooral niet denken dat dit wonder gebeurd is doordat zij zoveel kracht zouden bezitten of zo vroom zouden zijn. Petrus verwijst meteen door. Dat doet hij in een preek die boordevol verwijzingen is naar het Oude Testament en naar wat er gebeurd is met de Heere Jezus.
Gericht op de vertelling volgen hier een paar hoofdpunten:
Allereerst verwijst Petrus naar de God Die zijn hoorders kennen als de God van hun voorvaders. En vervolgens wijst Petrus dan op ‘Zijn Heilig Kind Jezus’, de door God gezonden Messias.
Petrus zegt tegen de mensen:
Jullie
- hebben Hem verloochend (niet erkend als jullie Koning. Zie Johannes 19:15).
- kozen een moordenaar boven Hem (zie Johannes 18:39 – 40).
- hebben Hem, de Vorst des Levens, dat is de Enige Die de kracht heeft en de weg wijst tot het Leven, gedood (zie Johannes 19:16).
Maar God heeft Hem
- opgewekt uit de dood! Daarmee is het ‘bewijs’ geleverd dat Hij was wie Hij zei te zijn: de Heilige van God.
Over het wonder:
De kreupele is genezen door de kracht van de Heere Jezus. En let op dat zowel de kracht voor deze genezing als de kracht om te geloven allebei bij de Heere Jezus vandaan komen. Alles is uit Hem.
Vers 17-19
Petrus’ preek is scherp over de zonde en ruim over de genade. Allereerst wijst hij op de onwetendheid van hen die Jezus gemarteld en gedood hebben. Dit zegt hij om hen te troosten met de hoop van de vergeving, alzo zij niet tegen de Heilige Geest gezondigd hadden. (Kanttekeningen met verwijzing naar Lukas 23:34; Johannes 16:3; 1 Korinthe 2:8; 1 Timotheüs 1:13) Het wonderlijke is dat God door deze zonde van onwetendheid heen Zijn raad heeft vervuld.
Daaruit volgt dan wel een dringende oproep om nu tot bekering te komen. Om berouw te tonen door een veranderd leven. Nu is het daarvoor de tijd. ‘De tijden van de verkoeling’ wijst op de genadetijd. Gods toorn wordt ingehouden. Er is behoud voor iedere zondaar die tot Jezus vlucht. Dat geldt totdat… Jezus terugkomt. Daarom geldt nu: ‘Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord. Verhardt u niet, maar laat u leiden’ (Psalm 95:4, berijmd).