Deze exegese gaat over Handelingen 7:54-60 en 9:1-19 en hoort bij les C1.33 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 7:54-60 en 9:1-19
Intro
Het gedeelte uit Handelingen 7 is in deze vertelling in twee opzichten van belang. Ten eerste werkte de dood van Stefanus op een wonderlijke manier mee aan de verbreiding van het Evangelie (zie hoofdstuk 8:1). Ten tweede is de rol van Paulus (toen nog Saulus) belangrijk. Hij was er bij toen Stefanus gestenigd werd. Die ervaring heeft hem er toe gebracht zijn ‘werk’ te maken van het vervolgen van de christenen. Het is dezelfde Paulus die zo’n belangrijke rol krijgt in de zending.
Handelingen 7
Vers 54-57
Deze verzen tonen een enorme tegenstelling tussen de mensen van de Joodse Raad en Stefanus. De eersten zijn vol van woede en haat. De tweede is vol van de Heilige Geest. De eersten zien voor zich een man die hen bedreigt in hun zelfgenoegzame godsdienst. De tweede ziet ‘de heerlijkheid Gods’ én Jezus.
Let op: De heerlijkheid van God is voor een mens niet zichtbaar (Exodus 33:18-23). Stefanus ziet Jezus zoals Hij als mens voor ons zichtbaar geworden is. Jezus ‘staat’. Dat geeft aan dat Hij actief betrokken is. Het proces op aarde blijkt in hemels perspectief precies omgekeerd. Niet Stefanus maar de leden van de Raad worden gedaagd. De op aarde veroordeelde Stefanus wordt in de hemel vrijgesproken.
Vers 58-60
De aanklagers raken steeds woedender. Ze volgen oude Joodse gebruiken als ze deze ‘misdadiger’ buiten de stad brengen om hem te stenigen. Gebruikelijk was om in zo’n geval iemand eerst van een hoogte af te werpen en hem daarna onder een laag stenen te bedekken tot hij stierf. Bij zo’n steniging moesten de getuigen als eerste een steen gooien. Een vals getuigenis betekende dat je zelf de dood waardig werd.
Stefanus blijkt het beeld van zijn Meester te vertonen door het gebed waarmee hij sterft (Lukas 23:46) en het gebed voor zijn beschuldigers (Lukas 23:34). Voor in ieder geval één van deze mensen, de jonge Saulus, zal dit gebed vervuld worden. Daardoor ontdek je in dit verhaal ook hoop (vergelijk 1 Timotheüs 1:12 -16).
Handelingen 9
Vers 1-2
Je treft hier bij Paulus dezelfde bittere vijandschap als bij de leden van de Joodse raad. Er blijkt ook een direct verband tussen de Joodse Raad en Paulus, want hij is inmiddels ‘in dienst’ van deze raad. Zijn bijzondere opdracht is de verspreiding van het geloof in de Heere Jezus aan te pakken. Daarvoor krijgt hij ‘last en gezag’ van de hogepriester. Het teken van deze volmacht is een brief die hij meekrijgt.
De eerste christenen kwamen vooral uit de Joden. Zij braken niet meteen met de synagoge. Om de volgelingen van de Heere Jezus te vinden, moest je dus in de synagoge zijn. Daar moest Paulus ze nu ook aan gaan pakken. Allereerst in Damascus, de hoofdstad van Syrië op een afstand van zo’n zes dagen reizen van Jeruzalem met een grote populatie Joden.
Vers 3-6
Paulus’ plannen worden echter doorkruist door God Zelf. De Heere confronteert Paulus met zijn vijandigheid naar Hem toe. Bedenk goed dat Paulus overtuigd was van zijn oprechtheid tegenover de Heere. Hij krijgt nu te horen dat hij bezig is God te ‘vervolgen’. Dat wil zeggen: in al zijn ijver is hij bezig tegen God te strijden. Want wie de kerk aanvalt, raakt daarmee de Heere Jezus Zelf (Lukas 10:16). Door dit alles is Paulus ook bezig om zichzelf te kwetsen als een os die tijdens het ploegen onwillig achteruit trapt en daarmee zichzelf verwondt.
Als Paulus verbijsterd vraagt, Wie tegen hem spreekt, ontdekt hij dat het niemand minder dan de Heere Jezus Zelf is. Paulus verandert op slag. Hij gehoorzaamt Jezus. Paulus wordt stilgezet en in dienst genomen. Geweldig mooi is dan wel dat hij dit zelf ook gaat willen.
Vers 7-9
In deze verzen wordt het als het ware steeds rustiger. De mannen horen nog wel de stem maar zien niets. Paulus hoort en ziet niets meer. Hij komt in Damascus waar hij drie dagen niet eet of drinkt. Een periode van inkeer en gebed volgt.
Vers 10-16
Op een wonderlijke manier gaat God Paulus ‘inlijven’ in de kerk én overtuigen van de roeping die hij van Godswege krijgt. Daarvoor gebruikt God Ananias. De combinatie van geroepen worden én antwoorden met ‘Zie, hier ben ik’ herinnert aan de Oudtestamentische roepinggeschiedenissen. Het heeft de klank en betekenis van: ‘tot Uw dienst’. Deze Ananias moet wel het nodige overwinnen voordat hij bereid is naar Saulus toe te gaan. Dat is begrijpelijk, maar ook voor deze Ananias geldt dat hij moet leren vertrouwen op en buigen voor wat God zegt.
Over Paulus hoort Ananias drie dingen. Ten eerste dat hij bidt (vers 11). Let op: Paulus’ bekering is uniek. Maar geestelijk leven gaat altijd samen met gebed. Ten tweede hoort Ananias dat Saulus ook een gezicht heeft gekregen waarin hij Ananias ontmoette. Ten derde hoort Ananias over deze Saulus dat hij een specifieke roeping van God krijgt om Zijn Naam te verkondigen. Bij die opdracht hoort ook delen in het lijden. Ook iets dat kenmerkend is voor echt geestelijk leven.
Vers 17-19
Let op hoe Ananias Paulus begroet: ‘Broeder!’ Hij beschouwt de man die tot voor kort het lichaam van Christus probeerde te vernietigen als een broer. Lid van één familie. Ten tweede: Ananias laat weten dat hij komt namens Dezelfde, de Heere, Die Saulus verschenen is. Ten derde laat Ananias weten dat hij komt opdat Saulus weer zal zien én met de Heilige Geest vervuld zal worden. Paulus is door Jezus gearresteerd én ‘ingelijfd’ in Zijn lichaam, de kerk. Het uiterlijke teken daarvan, de doop, wordt dan ook aan hem toegediend. Er breekt dan een nieuwe tijd aan. Heel concreet begint Saulus dan ook weer met eten om nieuwe krachten op te doen.
Voor de vertelling
Let op dat er in het boek Handelingen drie keer een beschrijving van Paulus’ bekering staat (hoofdstuk 9, 22 en 26). Met name voor het gesprek met de kinderen is het goed om deze alle drie te lezen. Eventuele vragen over dingen die niet in hoofdstuk 9 staan, zijn dan beter te begrijpen. Verder voor de vertelling gewoon de lijn van hoofdstuk 9 volgen.