Deze exegese gaat over Handelingen 8:26-40 en hoort bij les C1.32 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 8:26-40
Intro
De Heere Jezus gaf als opdracht en belofte dat de discipelen getuigen zouden zijn, ‘te Jeruzalem, als in geheel Judea en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde.’ (Handelingen 1:8) Precies deze volgorde zie je in de hoofdstukken 7, 8 en 9. In Jeruzalem wordt Stefanus gedood (hoofdstuk 7). Als gevolg daarvan raken de gelovigen ‘verstrooid’. Zo komt het evangelie in Samaria (hoofdstuk 8). En vervolgens kom je dan iemand van ‘het uiterste der aarde’ tegen, de ‘kamerling’.
Vers 26-27a
Filippus was een diaken (zie Handelingen 6:5). In Handelingen 8:5 tref je hem aan als evangelist in Samaria. Zijn werk in Samaria wordt rijk gezegend. Toch zegt een engel van de Heere dat Filippus weg moet. Van Jeruzalem naar het zuiden kon je twee wegen volgen. De beste liep voornamelijk langs de kust en werd door de meeste reizigers gebruikt. Maar Filippus wordt naar de andere weg, die door het binnenland en de bergen leidt, gestuurd. De weg is ‘woest’. Dat wil zeggen: eenzaam en vrijwel verlaten. Menselijk gezien lijkt het dan ook een vreemde opdracht. Wat moet Filippus daar nu gaan doen? Het mooie is echter dat Filippus ‘opstaat en gaat’. Dat is geloofsgehoorzaamheid.
Filippus krijgt de opdracht van een engel. Waarschijnlijk heeft hij die engel ook gezien. Maar hoe dat precies ging, staat er niet bij. Het kan in een gezicht geweest zijn, maar ook zoals bij Maria en Zacharias, die de engel fysiek bij zich zagen.
Vers 27b-28
De woorden ‘en zie’ betekenen in de Bijbel altijd: Let op! Met andere woorden: Nu komt het! Nu wordt duidelijk waarom Filippus hier moet zijn. God brengt Filippus in contact met één mens. Zo persoonlijk is God. Hij telt één voor één. De man die Filippus ontmoet, is de hoogste dienaar van de koningin van het rijk ‘Candacé’. Dat was een koninkrijk in de grensstreek tussen het huidige Sudan en Ethiopië. Zijn rijkdom blijkt onder andere uit het bezit van een ‘wagen’. Dat was alleen voor de allerrijksten weggelegd.
Deze man is op de een of andere manier betrokken geraakt bij de Bijbel en heeft de reis naar Jeruzalem gemaakt om te ‘aanbidden’. Daarin zie je al iets in vervulling gaan van Gods beloften zoals die bijvoorbeeld te vinden zijn in Psalm 68:32 en 1 Koningen 8:43.
In Jeruzalem heeft hij een boekrol gekocht en zijn grote interesse blijkt wel uit het feit dat hij in een rijdende wagen leest.
Vers 29-31
Hoe ze elkaar precies ontmoeten, wordt niet gezegd. Eén ding is wel duidelijk. Het gaat hier om een ontmoeting die door God is gewild. Dat maakt de Heilige Geest Filippus in ieder geval duidelijk.
Het gesprek begint meteen bij het lezen. Bedenk daarbij dat lezen in die tijd vrijwel uitsluitend hardop gebeurde. Filippus’ vraag klinkt als een uitnodiging voor een gesprek en is ook een kernvraag. Het gaat om meer dan kunnen lezen en weten wat er staat. Het gaat om begrijpen wat er mee bedoeld wordt. De man is zover dat hij begrijpt dat hij er alleen niet uitkomt en hij grijpt met beide handen de mogelijkheid aan om van Filippus meer te weten te komen. Kort gezegd zie je hier dat persoonlijk bijbellezen én uitleg/verkondiging samen horen te gaan.
Vers 32-35
De man geeft aan wat hij leest door een stukje tekst te citeren. Zo gaf je in die tijd aan welk gedeelte je aan het lezen was. Dus niet zoals bij ons met versaanduidingen. Het gedeelte dat wordt aangehaald, is in onze Bijbel Jesaja 53:7 en 8. Maar dat wil niet zeggen dat ze alleen over die twee teksten gesproken hebben. Het gesprek gaat over Jezus. Dan mag je dus ook gerust aan heel Jesaja 53 denken. De tekst in Handelingen wijkt wat af van de tekst in Jesaja. Dat is omdat de man waarschijnlijk een Griekse vertaling van de profeet Jesaja voor zich heeft.
Kernvraag van de man is over wie dit gedeelte gaat. Filippus geeft uitgebreid antwoord. Als een preek/verkondiging. Het gaat in Jesaja 53 over Jezus! Je zou je daarbij af kunnen vragen wat Filippus allemaal gezegd heeft. Lukas’ antwoord op die vraag zou zijn: ‘Zie mijn eerste boek’. Alles wat wij over Jezus moeten weten, staat immers beschreven in het Evangelie naar de beschrijving van Lukas.
Vers 36-38
De man heeft goed geluisterd en ‘verstaan’, begrepen, Wie de Heere Jezus is. Hij wil dan ook niets liever dan gedoopt worden. De doop is een dubbel teken: afwassing van zonden en een nieuw leven door de Geest van God én inlijving in Christus’ gemeente. De kamerling vraagt zich af of er iets is dat hem daarbij in de weg kan staan. Bedenk hierbij dat het voor de discipelen in die tijd nog helemaal niet vanzelfsprekend was, dat heidenen bij de kerk zouden horen (zie daarvoor bijvoorbeeld Petrus’ houding ten aanzien van de heidenen in Handelingen 10). Filippus heeft het wel goed begrepen en door de leiding van de Heilige Geest kwam het in de Bijbel te staan: het gaat om geloof alleen. Geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. Dat kan de kamerling volmondig beamen. En dan wordt hij dus ook gedoopt. Let op: volwassenendoop vindt hier plaats in een zendingssituatie. Een heiden wordt door Gods genade binnen het verbond gebracht. Dan wordt eerst gevraagd naar geloof, vervolgens wordt diegene gedoopt. In de situatie met kinderen geldt dat de doop verwijst naar Gods spreken dat om ons gelovig ‘ja’ vraagt. Principieel is er hetzelfde uitgangspunt. Het eerste is Gods belofte en verbond. Het tweede is ons beamen van die belofte.
Vers 39-40
Wat de man vooral bijblijft, is de vreugde over Gods heil. Dat zorgt er voor dat hij Filippus niet eens mist. Let op dat anderen belangrijk zijn en dat God ons kan gebruiken voor anderen, maar het gaat er altijd om dat we de Heere en de vreugde in Hem vinden. Dat relativeert ook weer de betekenis van mensen. Wij zijn er altijd maar even voor de ander. God blijft eeuwig. De Heilige Geest brengt Filippus weer op een nieuwe plek. Op wat voor wonderlijke manier? Dat staat er niet. Het grootste wonder wel. Gods werk gaat door. Tot vandaag toe merk je dat. Ook als het Evangelie klinkt op een zondagsschool. Laten we bidden om besef dat we er ‘moeten’ zijn!