Deze exegese gaat over Handelingen 9:1-19a en hoort bij les A1.46 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Handelingen 9:1-19a
Vers 1-2
Saulus’ ijver om de christelijke gemeente uit te wissen is nog niet gestild. Het werk waarvan melding wordt gemaakt in Handelingen 8:3 wil hij voortzetten. Verschillende gelovigen zijn Jeruzalem ontvlucht en hebben zich in andere plaatsen, waaronder Damascus, gevestigd. In Damascus was een grote Joodse gemeenschap met meerdere synagogen. De bedoeling van Saulus is om de afvallige Joden uit Damascus over te brengen naar Jeruzalem om ze daar volgens de Joodse wet te kunnen straffen. Echter, zonder hulp van de leiders van de synagogen kan Saulus geen arrestaties verrichten. Daarom vraagt hij om een brief van de Hogepriester om deze leiders te overtuigen om met hem mee te werken. De gelovigen duiden zich aan met de Weg om aan te geven dat ze geen sekte zijn, maar dat hun geloof en levenswijze de enige juiste binnen het Jodendom is.
Vers 3-4
De wijze van vertellen door Lucas heeft iets dramatisch in zich; de lezer verwacht een herhaling van de gebeurtenissen in Jeruzalem. De Heere grijpt echter vlak voor Damascus in. Het licht dat Saulus’ omschijnt, is een binnendringen van Gods hemelse en heerlijke werkelijkheid op aarde; vergelijkbaar met de gebeurtenis in Lucas 2:9. Dit Goddelijk ingrijpen breekt Saulus macht; hij valt op de grond en hoort een stem. Het is de stem van Christus die door Zijn woord ingrijpt in Saulus’ leven en er een nieuwe richting aan geeft. Hij wordt aangesproken met zijn Joodse naam die herhaald wordt, zoals het ook in het Oude Testament gebeurde bij de roeping van profeten. Na deze aanspraak klinkt een verwijt. Door de volgelingen van Christus te vervolgen, vervolgt hij de Heere zelf.
Vers 5-6
Saulus is in verwarring door dit plotselinge ingrijpen. Hij heeft een besef van een hemels ingrijpen, maar weet niet goed wat dit betekent en nog minder Wie er spreekt. Het antwoord volgt onmiddellijk. Het is de Heere Jezus Zelf die ingrijpt en hem bestraft. De vervolger Saulus is een beklaagde geworden. Het gaat tussen Christus en Saulus; Ik tegenover u. Het oorspronkelijke plan is hem uit handen geslagen; hij meende te weten wat Gods wil was. Nu weet hij het niet meer. Zijn vraag aan de Heere laat zien dat hij van vervolger en hater nu een gelovige van de Heere Jezus is geworden. Hij vraagt de Heere Jezus wat hij nu moet gaan doen. Hij krijgt de opdracht om naar de stad te gaan en daar te wachten op nadere instructies.
Vers 7-9
Wat er gebeurde, heeft echt plaatsgevonden; zijn reisgenoten waren er getuige van. Het blijkt dat dit leidde tot een totale ommekeer. De tijdelijke blindheid is geen straf, maar een bewijs van Saulus totale afhankelijkheid. Saulus was een geduchte vervolger van de gelovigen. Nu zien we hem als een boetvaardige zondaar die tijdens zijn blindheid niet eet en drinkt.
Vers 10-12
De Heere schakelt een zekere Ananias in. Uit het antwoord blijkt dat hij de Heere kent. Ananias krijgt via een visioen de specifieke opdracht om Saulus op te zoeken. Ook krijgt hij te horen dat Saulus door de Heere op de hoogte is gebracht van zijn komst. Ook weet Saulus dat hij dan weer zal kunnen zien.
Vers 13-14
Deze leerling maakt bezwaar. Hij kent Saulus uit de verhalen van hen die Jeruzalem zijn ontvlucht als een vervolger van de gemeente. Het gerucht van zijn komst is de stad al binnen gekomen. De gemeente verwachtte hem al met alle gevolgen van dien.
Vers 15-16
Het antwoord van de Heere is via Ananias gericht tot de hele gemeente. Deze Saulus wordt in het Grieks een kruik genoemd (SV: vat, HSV: instrument). Het beeld hier is van iemand die een kruik uit zijn voorraadkamer haalt om iets te vervoeren. Zoals een kruik gebruikt wordt door een eigenaar om water op een andere plek te brengen, zo zal Saulus gebruikt worden om het Evangelie op allerlei plekken te brengen. Dat Evangelie heeft een adres; het zal komen bij heidenvolken, wordt gesproken voor koningen en tot zijn eigen Joodse volk. Het evangelie heeft ook een spits: het verkondigen van ‘Mijn Naam’. En dat zal geen zegentocht worden, maar dat zal van deze Saulus het uiterste vergen; hij zal moeten lijden voor die Naam.
Vers 17
Ananias gehoorzaamt de Heere en gaat naar Saulus toe. Hij voert de opdracht nauwkeurig uit en gelooft de Heere op Zijn Woord. Hij accepteert Saulus door hem broeder te noemen. Saulus hoeft niet te vertellen wat er gebeurd is onderweg, dat vertelt Ananias hem wel. Ook vertelt Ananias waarom hem dit moest overkomen. Saulus zou weer ziende worden en vervuld worden met de Heilige Geest. Het gezichtsvermogen zou hij terugkrijgen en zijn geestelijk blinde ogen zullen ook gaan zien.
Vers 18-19a
Meteen gebeurt het, hij kan weer zien. Niet door een langzaam genezingsproces, maar direct. Hij wordt door de doop opgenomen in de christelijke gemeente. Dan is er ook weer tijd voor de gewone dagelijkse dingen, zoals eten en drinken.