Deze exegese gaat over Jeremia 18 en 19 en hoort bij les A2.8 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Jeremia 18 en 19
Intro
In deze twee hoofdstukken uit het boek Jeremia wordt een beeld van een pottenbakker(skruik) gebruikt om de verhouding tussen Israël en de HEERE weer te geven.
Hoofdstuk 18:
Vers 1 – 4
Jeremia krijgt van de HEERE de opdracht om goed te kijken naar het werk van een pottenbakker. Een pottenbakker plaatst een klomp klei op een steen die hij via zijn eigen voeten razendsnel laat ronddraaien. Met zijn handen vormt hij vervolgens een pot. Soms komt er een misvormde pot uit. Dan neemt de pottenbakker de pot, kneedt de klei weer tot een homp en maakt daaruit een nieuwe pot.
Vers 5 – 10
De HEERE vergelijkt zichzelf met de pottenbakker en Israël met de klei. Hij kan daarom het volk wegdoen en opnieuw beginnen. Dat klinkt dreigend en dat is het ook. Als Israël gaat denken dat ze wel zullen blijven bestaan omdat ze nu eenmaal Gods ‘pot’ zijn, vergissen ze zich.
De boodschap is: als het volk weer buigt, zich bekeert voor de HEERE, zal God dat niet doen. Maar als het volk volhardt in het volgen van eigen wegen zal de HEERE kwaad over het volk brengen.
Tot tweemaal toe gaat het hier over Gods berouw. Wat betekent dat? Hij is toch volmaakt (maakt geen fouten) en alwetend (weet vooruit wat Zijn volk zal doen). Gods berouw is anders dan ons berouw maar Hij gaat wel als een levende God met ons om. Dat moet ons aansporen Hem te zoeken en ons waarschuwen voor de gevolgen als we ons verharden.
Vers 11 – 17
In deze verzen lees je het oordeel van de HEERE over Israëls verlaten van Hem. Het is ongehoord en dwaas. Israël onteert hierdoor de naam van de HEERE en richt zich te gronde.
Vers 18 – 23
In deze verzen wordt beschreven hoe een aantal mannen een aanslag op Jeremia voorbereidt. Allereerst willen ze hem beschuldigen van valse profetie en vervolgens hopen ze hem dan ter dood te kunnen brengen vanwege die beschuldiging. Je leest dan vervolgens een klacht van Jeremia die zijn rechtszaak in Gods handen legt.
Hoofdstuk 19
Vers 1 – 2
Jeremia moet namens de HEERE een kruik kopen en daarmee samen met een aantal van de oudsten van Israël en oudsten van de priesters naar het dal van de zoon van Hinnom gaan. Dat was een vlakte ten zuiden van Jeruzalem. Vanuit die vlakte kon je de zonnepoort aan de zuidkant van de stad Jeruzalem zien. Het dal van Ben (zoon van) Hinnom was berucht vanwege de Baäldienst die er plaatsvond sinds Achaz en Manasse. Jeremia roept nu de woorden van God als het ware over dit dal en iedereen die er Baäl vereert, uit.
Vers 3 – 9
Jeremia voorzegt in Gods naam grote rampen die Jeruzalem zullen treffen vanwege hun afgoderij. Daar hoorden ook allerlei concrete misdaden bij, o.a. mensenoffers (vers 4) en kinderoffers (vers 5). Dat zijn zaken waar de HEERE, de Heilige, een afschuw van heeft.
Ooit zal iedereen er met afschuw over praten en dit dal zal dan ‘moorddal’ genoemd worden, als een permanente herinnering aan de afschuwelijke dingen die hier plaatsvonden.
Geen wijsheid of kracht zal Jeruzalem voor het oordeel bewaren. De stad zal een grote puinhoop worden waar de lijken onbegraven op de straten zullen blijven liggen.
De ruïnes zullen nog slechts de spotlust van voorbijgangers opwekken. De stad zal zo lang belegerd worden dat mensen elkaars vlees vanwege de honger zullen eten.
Vers 10 – 13
Als teken bij zijn preek moet Jeremia vervolgens de kruik aan stukken gooien voor de ogen van de mannen die met hem zijn meegegaan (de oudsten van Israël, en priesters; zie vers 1). Er waren dus zeker getuigen van zowel Jeremia’s preek als van het stukgooien van de kruik.
Een kruik die aan scherven gaat, is onherstelbaar. Dat beeld gebruikt de HEERE om Zijn definitieve oordeel duidelijk te maken over die mensen van Israël die ‘hun nek verhard hebben’. Dat wil zeggen: mensen die er bewust en moedwillig voor gekozen hebben om alle woorden van de HEERE naast zich neer te leggen.
Let op: in hoofdstuk 18 ging het nog over een klomp klei die gevormd, hervormd of opnieuw gevormd kan worden. Daarin klinkt sterk de oproep / aansporing om jezelf in Gods hand over te geven. Hier klinkt het oordeel definitiever; er gaat een harde gebakken kruik kapot. Dan is het echt over. Let er hier ook op dat dit niet betekent dat heel Israël definitief weggedaan wordt. Er blijft altijd een overblijfsel, een rest naar Gods verkiezing (Romeinen 11:5). Maar elke Jood wordt wel gewaarschuwd niet te vertrouwen op het voorrecht bij Gods volk te horen. De HEERE vraagt altijd naar ons hart.
De precieze herkomst van de naam Tofeth is niet helemaal duidelijk. Het was een plaats waar mensenoffers en crematies plaatsvonden. Beide dingen gelden als ultieme onreinheid.
Vers 14 – 15
Tot slot gaat Jeremia dan nog naar de tempel om te profeteren in de voorhof. Daar vat hij de woorden van God nog eens kort en krachtig samen. Gods oordeel zal Jeruzalem treffen omdat ze weigeren te luisteren naar de woorden van de HEERE.
Tot slot
Deze twee hoofdstukken bevatten veel oordeelsprofetieën. Wat zal dat voor Jeremia betekend hebben, dat hij dat allemaal moest doorgeven? Twee dingen daarbij: Ten eerste: Jeremia heeft het trouw gedaan. Niet zijn eigen ideeën maar Gods boodschap heeft hij doorgegeven. Ten tweede: Jeremia heeft het met een zeer bewogen hart gedaan. Hoofdstuk 18:20 is daarvan het beste bewijs. Je leest daar dat Jeremia biddend voor God heeft gestaan; smekend voor deze mensen. Deze twee dingen kenmerken een écht getuigenis: Liefde/eerbied voor God en liefde voor mensen. In het leven en de prediking van de Heere Jezus zie je er het ultieme voorbeeld van. Scherper en vaker dan wie ook maar heeft Hij gewaarschuwd voor het oordeel. Maar Hij deed het ‘wenend’ (zie Mattheüs 23:37). Vertellen over deze dingen vraagt een zelfde houding.