Deze exegese gaat over Johannes 10:1-18 en hoort bij les A2.25 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 10:1-18
Intro
Bij een gelijkenis zijn er steeds twee niveaus. Allereerst het alledaagse beeld dat gebruikt wordt. Ten tweede de betekenis die er aan het beeld gegeven wordt. In de exegese lopen deze twee dingen door elkaar.
Let op twee kernpunten:
- Jezus noemt Zichzelf de goede Herder.
- Jezus noemt Zichzelf de Deur.
Bij het eerste moet je denken aan God Zelf. De HEERE noemt zichzelf in het Oude Testament namelijk heel vaak de Herder van Zijn volk (onder andere in Genesis 48:15, Psalm 23:1, Psalm 77:20, Jesaja 40:11 en Ezechiël 34:11-31). Met name het laatste gedeelte is goed om te lezen bij de voorbereiding van een vertelling over Johannes 10. Dat heeft er mee te maken dat op de achtergrond van Johannes 10 de discussie tussen de Heere Jezus en de leiders van het Joodse volk staat. Wie is door God gezonden en wie zorgt er nu echt goed voor het volk van God?
Jezus is de goede Herder – Hij is God.
Vers 1 – 6
Een stal was in Israël niet veel meer dan een open plek binnen een omheining van stenen of soms alleen maar doornstruiken. In die omheining was één opening: de deur. Een echte herder gaat naar zijn schapen via de deur. Mensen die op een andere manier binnendringen, hebben onzuivere bedoelingen. Ze komen om schapen te stelen en/of te slachten. Binnengaan door de deur en binnengelaten worden door de deurwachter heeft daarom te maken met recht hebben op de schapen. Vervolgens merk je ook aan de schapen dat ze de herder kennen. Ze reageren namelijk als hij roept. Schapen weten bij wie ze horen. Daarin komt ook het verschil tussen een echte herder en een ‘vreemde’ aan het licht. Zo iemand heeft geen band met de schapen. En de schapen niet met hem. Ze luisteren niet naar hem.
Jezus verzamelt Zijn schapen (zie ook Johannes 6:39). Dat verzamelen doet hij door te ‘roepen’, door Zijn Woord dus. De Heilige Geest werkt zo in mensen dat ze deze stem gaan (her)kennen. Roepen is persoonlijk maar let er wel op dat Jezus mensen altijd bij Zijn kudde, Zijn gemeente, roept.
Een goede Herder gaat de schapen ook voor. De schapen komen nooit op een plek waar Hij niet is geweest. Zo is geloven altijd: volgen van de Heere Jezus. Dat is niet per se de weg die gelovigen zelf kiezen en ook niet altijd de makkelijkste weg. Wel een weg met een belofte: We komen nergens of Jezus is er al geweest. Hij gaat voor.
Jezus vertelt deze gelijkenis maar Zijn hoorders snappen er niets van. Ze kennen de beelden wel maar begrijpen niet wat Jezus er mee zeggen wil. In het tweede deel van deze gelijkenis legt Jezus dingen uit.
Jezus is de Deur – Door Hem komt God tot ons en alleen door Hem komen de Zijnen tot God.
Vers 7 – 10
Een stal in Israël had geen deur, alleen een opening. De herder zelf was de deur. ’s Nachts bijvoorbeeld sliep de herder in de opening. De Heere Jezus noemt Zichzelf de deur. Dat betekent twee dingen. Ten eerste dat Hij alleen Degene is die namens de Vader gezonden is. Hij alleen is werkelijk betrouwbaar. Ten tweede zegt het beeld van de deur dat je alleen door Hem bij Gods kudde kunt gaan horen (zie hierbij ook de NGB artikel 26).
De zorg van de Heere Jezus als Herder is voor heel het leven. Ingaan en uitgaan is een uitdrukking die slaat op alles wat je in dit leven doet. Bij dat alles wil God als Herder voor Zijn kinderen zorgen. Deze Herder heeft ook geen bijbedoelingen en al helemaal geen kwade bedoelingen zoals anderen die willen heersen over de schapen. Deze Herder, de Heere Jezus, is gekomen ‘opdat zij het leven hebben én overvloed’. God alleen kan ons werkelijk gelukkig maken!
Jezus is de goede Herder – Hij heeft Zichzelf over voor Zijn schapen.
Vers 11 – 18
De zorg van de Herder gaat zover dat Hij zelfs Zijn leven geeft voor de schapen. In het gewone leven moest een herder soms grote risico’s aanvaarden bij het beschermen van zijn schapen (zie bijvoorbeeld 1 Samuël 17:34-37). In zulke situaties komt het verschil tussen een ‘huurling’ en een echte herder aan het licht. Een huurling zet zich niet met hart en ziel in voor de schapen omdat ze niet van hem zijn. Een herder wel. De Heere Jezus is dé goede Herder omdat Hij Zijn leven gaat geven voor Zijn schapen. Dat gebeurt niet als een verrassing maar dat gebeurt omdat Hij dat wil. Hij geeft Zijn leven, vrijwillig, uit liefde en met macht. Het zijn de liefde en de macht van God (zie Psalm 40:9).
In het gewone leven is het sterven van de herder een ramp voor de schapen. Wie zal er dan nog voor ze zorgen? Maar bij de Heere Jezus is Zijn sterven de weg die Hij gaan wil om voor Zijn kinderen het eeuwige leven te verdienen. De Heere Jezus noemt de schapen ‘de Mijnen’. Dat verwijst naar de uitverkiezing. Omdat God mensen verkiest, komen ze tot Hem. Tegelijk zie je in dit hoofdstuk ook dat het niet de bedoeling is dat wij gaan vragen ‘ben ik uitverkoren’ maar: ‘leer mij Uw stem verstaan’. Op die manier ga je ook begrijpen wat van Hem komt en wat niet.
In dit gedeelte wordt de band tussen God en Zijn volk omschreven met het woord ‘kennen’. Dat klinkt ons misschien wat verstandelijk in de oren. Maar in de Bijbel heeft het woord ‘kennen’ de betekenis van ‘nauwe verbondenheid samen met gehoorzaamheid’ (zie bijvoorbeeld Jeremia 31:34 en Hosea 6:6).
Tegen de Joodse mensen voor Hem zei Jezus dat Hij ook nog ‘andere schapen’ heeft. Daarmee bedoelt Hij mensen die niet tot het Joodse volk behoren. Die moet Hij ook toebrengen. Met dat werk is Hij nog steeds bezig. Daarvoor gebruikt Hij de Bijbel, kerkdiensten en ook de zondagsschool. Daarbij mag in de vertelling ook iets gezegd worden over de Heilige Geest die de Herder leert kennen en leert volgen.