Deze exegese gaat over Johannes 11:1-46 en hoort bij les C3.27 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 11:1-46
Vers 1-5
Jezus is in het voorgaande hoofdstuk de Jordaan overgestoken vanwege de vijandschap van de Joodse leiders in Jeruzalem. Nu bereikt Hem het bericht dat Lazarus ziek is. Het is de eerste keer dat we in de Bijbel van Lazarus horen. Vandaar dat Johannes toelicht dat hij een broer is van Martha en Maria. Bij het horen van dit bericht, plaatst Jezus hem meteen in het grote kader van Gods werk. Deze ziekte leidt niet tot de dood, maar tot de heerlijkheid van God en de verheerlijking van Zijn Zoon.
Vers 6-8
Twee dagen later stelt Jezus voor om naar Judea te gaan. De discipelen reageren verbaasd. Ze herinneren de Heiland aan de gevaarlijke situatie in Judea. Hadden de Joden Hem niet onlangs geprobeerd te stenigen?
Vers 9-10
Jezus maakt een vergelijking met de Joodse tijdrekening, waarin elke dag twaalf uur heeft. De lengte van de dag varieert door de loop der seizoenen, maar de lengte van een uur varieert gewoon mee. Die twaalf uren staan vast! Zolang Jezus als het Licht der wereld op aarde is, is het dag. De tijd van Jezus’ omwandeling ligt vast in Gods raad. Daar kan geen aanslag van de Joodse leiders iets aan veranderen. Zolang het dag is, kunnen Jezus en Zijn discipelen dus vrijuit werken, zonder angst te struikelen. Mensen die zonder dit Licht wandelen, wandelen in duisternis en lopen groot gevaar zich te stoten.
Vers 11-15
Na deze uitleg kan Jezus vertellen wat Hij precies gaat doen. De discipelen begrijpen de metafoor van het slapen niet, en menen een reden te hebben om die gevaarlijke reis niet te hoeven ondernemen. Slapen is toch een teken dat hij aan de beterende hand is? Dan zegt Jezus onomwonden: Lazarus is gestorven. Hij voegt er aan toe blij te zijn dat Hij er niet bij was. Daardoor zal er nu iets gebeuren waardoor het geloof van de discipelen opnieuw versterkt zal worden. Wat Hij precies gaat doen, heeft Hij in vers 11 al gezegd.
Vers 16
Thomas (Hebreeuws voor ‘tweeling’) of Didymus (Grieks met dezelfde betekenis) spoort zijn medediscipelen aan om met Jezus mee te gaan naar Judea. Niet omdat hij in de goede afloop gelooft, maar hij wil zijn Heere niet alleen laten gaan.
Vers 17-21
Na ongeveer een dag komen ze in Bethanië. Lazarus ligt dan al vier dagen in het graf. Voor zover mensen al geloofden dat Lazarus nog opgewekt kon worden, was dat na zo’n lange tijd geheel uitgesloten. Als Martha hoort dat de Heiland is aangekomen, haast ze zich Hem tegemoet. Haar eerste woorden zijn geen verwijt, want ook als Jezus meteen gekomen was, was Hij niet op tijd geweest. Ze zijn eerder een verzuchting en ook een uiting van geloof.
Vers 22-27
Met de daarop volgende woorden veronderstelt ze niet een eventuele opstanding. Die gedachte kwam bij Martha niet eens op (vers 24, 39). Ze wil zeggen dat haar geloof in Jezus, ondanks dit verlies, geen schade heeft geleden. Jezus maakt meteen duidelijk wat Hij komt doen, maar Martha plaatst die woorden in het perspectief van de wederkomst. Dan spreekt Jezus die machtige woorden: ‘IK BEN de Opstanding en het Leven’. Opstanding en leven zijn zozeer met Hem verbonden, dat Hij ze niet alleen maar schenkt, maar dat Hij kan zeggen dat Hij het ís! Ieder die in Hem gelooft, zal daarom uit Zijn hand het eeuwige leven beërven. Geen dood en graf kunnen dat leven aan de gelovige ontnemen. Op de vraag of ze dat gelooft, antwoord Martha: ‘Ik heb geloofd’. Dat betekent: ‘Ik heb geloofd en doe dat daarom nog’. Ze voegt een belijdenis toe: Jezus is de Zoon van God, de Messias (Christus) die komen zou!
Vers 28-32
Hierop roept Martha ook Maria, die eveneens meteen het huis verlaat om Jezus, die buiten het dorp wacht, op te zoeken. Zij doet dit niet onopgemerkt. De omstanders menen dat ze naar het graf gaat en volgen haar om ook daar te troosten. Maria valt aan de voeten van de Heiland. Haar eerste woorden zijn dezelfde als die van Martha.
Vers 33-37
Jezus vraagt eerst de weg naar het graf, maar dan stromen ook Hem de tranen over de wangen. De Heere Jezus is oprecht begaan met het leed van Martha en Maria, maar Hij weet ook dat de dood hier niet het laatste woord zal hebben. De Joden zien Zijn ontroering en stellen vast dat Jezus Lazarus lief had. Enkele anderen maken kritische opmerkingen, maar Hij Die de Opstanding en het Leven is, zal hier over de dood triomferen.
Vers 38-42
Bij het graf aangekomen, wordt Hij opnieuw innerlijk bewogen. Het graf, een spelonk, is afgedekt met een steen. Jezus beveelt de steen weg te halen, maar Martha sputtert tegen. Lazarus’ ontbinding zal al hebben ingezet. Jezus herinnert haar aan Zijn eerdere woorden. De steen wordt verwijderd, maar nog voor er iets gebeurt, heft Jezus de ogen op naar boven en dankt de Vader voor de gebedsverhoring. Deze dankzegging blijkt in vers 42 vooral een geloofsbelijdenis te zijn. Hij bad niet tot Zijn Vader omdat Hij als God de Zoon niet de macht zou hebben om Lazarus op te wekken, maar omdat Hij als Middelaar Zich aan de wil van de Vader heeft onderworpen om deze macht te gebruiken.
Vers 43-44
Hierop beveelt Jezus Lazarus met krachtige stem uit het graf te komen. Het ongelooflijke gebeurt: Lazarus, die al vier dagen in het graf lag, komt met grafdoeken en al het graf uit! Jezus’ zorg is nu in de eerste plaats voor Lazarus zelf. Hij geeft opdracht de grafdoeken los te maken waarin Lazarus gewonden was en hem heen te laten gaan.
Vers 45-46
Dit grote wonder heeft onder de Joden opnieuw tweeërlei uitwerking. Velen kunnen niets anders dan vol verbazing in Jezus geloven. Anderen blijken zich echter te verharden. Zij gaan naar Jezus’ vijanden, de Farizeeën, om alles te vertellen.