Deze exegese gaat over Johannes 13:1-20 en hoort bij les C2.36 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 13:1-20
Intro
Aan het einde van hoofdstuk 12 wordt het contact tussen de Heere Jezus en het merendeel van de mensen uit zijn tijd afgesloten. Vanaf hoofdstuk 13 is Hij nog alleen met Zijn discipelen. Hij gaat hun meer over Zichzelf openbaren en Hij gaat hen leren Hem na te volgen. Alle gesprekken in hoofdstuk 13:1 – 17:26 vinden plaats in de zaal waar ze het Pascha vieren. Eén van de meest opvallende woorden in deze hoofdstukken is het woord ‘liefde’. Het Griekse woord voor liefde / liefhebben komt in hoofdstuk 1 -12 acht keer voor. In hoofdstuk 13 – 18 komt het 31 keer voor.
Vers 1
Het hoofdstuk begint met de mededeling dat Jezus weet dat ‘Zijn ure’ gekomen is. Daarbij gaat het om Zijn verzoenend lijden, sterven, opstanding en hemelvaart (zie voor deze uitdrukking ook Johannes 2:4, 7:6 en 7:8). Jezus wist hier dus ook al dat Hij dat alles alleen moest ondergaan. Zijn discipelen zouden Hem verkeerd begrijpen, alleen laten, verloochenen. Van die discipelen geldt: Jezus heeft hen als de Zijnen liefgehad tot het einde: dat wil zeggen: tot het einde van Zijn leven en ook ‘voortdurend’.
Vers 2 – 5
Het is niet helemaal zeker of de uitdrukking ‘avondmaal’ hier slaat op de paasmaaltijd, het door de Heere Jezus ingesteld avondmaal, of een maaltijd die aan dit alles voorafging. Voor het begrijpen van dit hoofdstuk is dat echter niet nodig om precies te weten. Wat wel duidelijk is, is dat wat Jezus gaat doen, gebeurt nadat voor Judas de definitieve keus al gevallen is. Het is op ingeving van de duivel: het is tegelijk voluit Judas’ eigen verantwoordelijkheid.
De dingen die deze nacht gaan gebeuren, overkomen Jezus niet maar zijn de vervulling van het plan van Zijn Vader die Hem alle macht gegeven heeft. Jezus zelf heeft de leiding in dit alles. Daarin komt Hij over als een Koning. Tegelijk toont deze Koning Zijn nederigheid. Allereerst door zijn bovenkleding af te leggen en zijn onderkleding op te schorten. Een gebaar dat slaven gewend waren te doen als ze hun heer gingen dienen. Daarna begint Hij de voeten van Zijn discipelen te wassen. Jezus deed dat niet meteen bij binnenkomst maar later: toen glashelder was dat niemand hier zin in had.
Jezus toont hier Zijn indrukwekkende nederigheid die tot een hoogtepunt komt in Zijn dood aan het kruis. Hij geeft tegelijk een voorbeeld aan de discipelen om Zich niet alleen te laten dienen door God maar zelf ook, vanuit die belangeloze, dienende liefde van God, onbaatzuchtig anderen te dienen (vergelijk Lukas 22:27 en Filippenzen 2: 5 – 8).
Vers 6 – 11
Van slechts één discipel lezen we een reactie: Petrus. Door het gesprek tussen Hem en Jezus wordt duidelijk waar het werkelijk om gaat. Petrus’ houding is een mengeling van nederigheid en trots. Allereerst nederigheid; want Petrus vindt het te gek voor woorden dat de Heere Jezus zijn voeten zou wassen. Daar heeft hij de Heere Jezus te hoog voor staan. Tegelijk is er ook trots in Petrus’ reactie; want hij denkt te mogen zeggen wat Jezus moet doen (vergelijk hierbij ook Mattheüs 16: 21 – 23). Jezus’ reactie is mild en (ver)duidelijk(end). Let op dat Jezus er bij zegt dat ze het later – daarmee verwijst Jezus naar de tijd na Zijn dood en opstanding - zullen verstaan. Petrus kan daar niet op wachten en blijft in eerste instantie bij zijn standpunt. Dan gaat Jezus het hem verder uitleggen:
Het wassen van de voeten is een teken van de noodzaak dat de discipelen door Hem gereinigd moeten worden van hun zonde. Hij zal Zijn bloed, Zijn leven, geven als verzoening voor hun zonden. Hij maakt zalig door wedergeboorte en vernieuwing door de Heilige Geest (zie hierbij 1 Korinthe 6:11 en Titus 3:5). Zonder die reiniging is het onmogelijk om echt bij Jezus te horen.
Petrus is duidelijk de man van alles of niets. Alleen luistert hij nog steeds maar half en denkt nog steeds dat hij Jezus moet vertellen wat Hij moet doen. Let op het geduld waarmee Jezus omgaat met deze discipel die ondanks zijn fouten wel veel van Jezus houdt. Jezus legt uit: ‘Wie bij Hem hoort, is rein’. Rein: dat is ‘gereinigd door Mij van de zonde en de macht derzelve’ (Kanttekeningen). Jezus waarschuwt: Ze zijn niet allemaal rein. Judas was er wel bij maar niet gereinigd!
Vers 12 – 18
In deze verzen vertelt Jezus wie Hij is, wat Hij doet en wat Hij zijn discipelen als opdracht mee geeft. Hij is Meester en Heere; voor de discipelen zit de Zoon van God. Als Hij de Koning der Koningen en Heere der heren zo nederig wilde zijn om zelfs het geringste werk te doen, zullen echte discipelen van Hem dit voorbeeld ook navolgen; elkaars voeten wassen. Dat wil zeggen: een echte discipel is bereid om voor de ander desnoods het minste werk te doen. Zo zal er in de gemeente iets zichtbaar worden van de liefde van Christus. Elke discipel die daar moeite mee heeft, moet beseffen dat hij/zij zichzelf daarmee boven de Meester en Heere verheft. Het gaat hierbij dan ook niet slechts om ‘weten’. Je bent pas ‘zalig’, werkelijk gelukkig en vol van God, als je het ook werkelijk doet. Weer waarschuwt Jezus. De verwijzing naar de uitverkiezing is opnieuw een bevestiging dat de dingen die gebeuren niet buiten Gods macht vallen.
Vers 19 – 20
De discipelen begrepen zeer waarschijnlijk nog niet alles. De voetwassing was nog maar een teken van de ultieme nederigheid van de Heere Jezus. Na Zijn vrijwillige overgave aan het kruis en Zijn opstanding, zullen ze het pas gaan ‘zien’. Jezus vertelt het ze echter vooraf, zodat ze dán zullen weten dat het alles Zijn plan, de uitvoering van Zijn raad, het bewijs van Zijn liefde is. In het laatste vers verbindt Jezus Zijn discipelen nog een keer heel sterk met Zichzelf. Als Hij zendt, zendt Hij hen als vertegenwoordigers. Ze zijn gevolmachtigd om Zijn boodschap, Zijn woord door te geven. Hen ontvangen betekent Jezus ontvangen. Dat is een geweldige belofte voor iedere christen. Een belofte die de opdracht om het voorbeeld van Jezus na te volgen nog eens onderstreept.