Deze exegese gaat over Johannes 2:1-12 en hoort bij les C1.21 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 2:1-12
Vers 1-2
Volgens vers 1 is de bruiloft te Kana op de derde dag. Aangezien de telling van de weekdagen hier zoals gebruikelijk inclusief is, betekent dit: twee dagen na de laatst vermelde gebeurtenis; twee dagen nadat de Heere Jezus Filippus vond (Johannes 1:44) en Hij met Nathanaël sprak (Johannes 1:48-52). Het is na zijn vertrek uit Galilea, waarover in Johannes 1:44 wordt gesproken. Filippus is dan drie dagen discipel.
In Kana in Galilea is een bruiloft. Wie de bruid en bruidegom zijn, wordt niet vermeld. Wel dat ‘de moeder van Jezus’ (haar naam wordt niet genoemd) aanwezig is. Maria komt uit het ongeveer tien kilometer zuidelijker gelegen Nazareth. Voor haar aanwezigheid wordt geen nadere uitleg gegeven. Waarschijnlijk is zij een goede bekende van het bruidspaar of familie. Belangrijker dan Maria is de aanwezigheid van Jezus Zelf. Met Zijn discipelen is Jezus gevraagd om op de bruiloft aanwezig te zijn. Hierbij moeten we denken aan de eerste discipelen: Andreas en Simon, Johannes en Jakobus, Filippus en Nathanaël. Wellicht heeft het bruidspaar gehoord dat de Heere Jezus in Kana was, want daar kwam volgens Johannes 21:2 Nathanaël vandaan.
Vers 2-5
In die dagen duurde zo’n bruiloft een week. Van tevoren werd alles in gereedheid gebracht, men zorgde onder andere voor genoeg wijn (met een laag alcoholpercentage). Op de bruiloft te Kana raakt de wijn onverhoopt op. Tegen de achtergrond van de oosterse gastvrijheid is het een schande als er niet voldoende te eten en te drinken is op een bruiloft. Het ziet er naar uit dat men al de gasten naar huis kan sturen. Maria probeert Jezus te vertellen wat Hij moet doen. Maar uiteindelijk zal Jezus niet doen wat zij van Hem vraagt, maar wachten op Gods tijd.
Maria gelooft dat Hij uitkomst kan geven in nood. Dat blijkt ook wel uit wat ze ondanks de reactie van de Heere Jezus doet. Ze gaat naar de dienaars en zegt tegen hen dat ze moeten doen, wat Hij zegt. De Heere Jezus wijst in vers 4 Zijn moeder terug. ‘Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen.’ Het is heel ongebruikelijk in die tijd (en ook in de onze) dat een zoon zijn moeder met ‘vrouw’ aanspreekt. Hiermee neemt de Heere Jezus al duidelijk afstand van Zijn moeder en haar verzoek. Dat blijkt nog meer uit de vraag ‘Wat heb ik met u te doen?’ Hij lijkt hier onbeleefd tegen Zijn moeder, maar zo is het toch echt niet bedoeld. Hij zegt niet tegen haar: Ik heb niets met u te maken. Hij zegt tegen Zijn moeder dat zij zich niet met Zijn opdracht moet inlaten; dat hoort niet tot haar bevoegdheden. Maria moet leren dat ze in Zijn ambtelijke arbeid geen medezeggenschap heeft. Als het over Zijn heilswerk gaat, het laten zien dat Hij de Messias is, dan is er maar Eén Die daarvoor de tijd bepaalt. Dat is Zijn hemelse Vader!
In het Johannesevangelie komt ‘Mijn ure’ vaker voor en heeft dan vaak betrekking op de ure van Jezus’ lijden, sterven en verheerlijking.
Vers 6-10
Wanneer Zijn ‘ure’ is gekomen, het tijdstip waarop Hij uitkomst gaat geven, moeten de dienaars zes stenen watervaten met water vullen. Deze waterkruiken staan naar Joods gebruik bij de ingang van de feestzaal. Er is veel water nodig om bij aankomst de handen en voeten te wassen. Ook het vaatwerk, enz. moet gewassen worden. Het zijn
grote vaten: elk vat heeft een inhoud van twee of drie metreten (één metreet was 39,39 liter). Zo’n watervat heeft dus een inhoud van 80 of 120 liter. Dus in totaal ongeveer 470 tot 720 liter. Ervan uitgaande dat niet alle vaten even groot waren, komen we op een gemiddelde van ongeveer 600 liter. De zes watervaten worden tot de rand toe gevuld met water. Dan zegt de Heere Jezus tot de dienaars er uit te scheppen en dat naar de hofmeester, de ceremoniemeester, te brengen.
Zonder er iets bij te zeggen wordt het water aan de hofmeester gegeven. Het wonder is gebeurd! De verbaasde uitroep van de hofmeester, die niet weet wat er gebeurd is, bevestigt dat. Alleen de dienaren wisten het (vs. 9). Blijkbaar gaat de hofmeester ervan uit dat er nog ergens voorraad was, want hij roept de bruidegom: Waarom is de goede wijn
voor het laatste bewaard? Normaal schenkt men eerst de goede wijn en later de minder goede, dan proeft men het verschil toch niet meer zo. Het feest liep niet uit op een drinkgelag (welke gedachte het ‘wel gedronken’ zou kunnen oproepen). Er staat in de kanttekening dat het gaat om een milde nuttiging, tot verheuging, zonder overdaad.
Onvermeld blijft hoeveel mensen dit wonder van de Heere Jezus hebben opgemerkt en hierdoor in Hem de Messias hebben gezien.
Vers 11-12
Wel wordt vermeld dat dit eerste teken voor de discipelen van grote betekenis is geweest. Zij geloven dat Hij de Zoon van God is. Want in dit eerste teken heeft Hij Zijn heerlijkheid (Johannes 1:14), de kracht en de macht van Zijn Goddelijke natuur laten blijken.
Hij heeft laten zien dat Hij Gods Zoon is. Na dit eerste teken daalt de Heere Jezus in gezelschap van Zijn moeder, broers en discipelen af van Kana in het Galilese bergland naar het lager gelegen Kapernaüm aan de oever van het meer van Galilea. Het verblijf daar duurt maar enkele dagen in verband met het naderende Pascha waarvoor ze naar Jeruzalem zullen trekken.