Deze exegese gaat over Johannes 21 en hoort bij les B4.42 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 21
Vers 1-2
Na Jezus’ verschijning aan de discipelen zónder Thomas en mét Thomas is dit de derde verschijning. Daaruit blijkt dat het geloof van de discipelen gebrekkig was, Anderzijds schittert hier ook Jezus’ trouwe zorg voor Zijn discipelen.
De Zee van Tiberias is het meer van Galilea. De Heere Jezus had de discipelen opdracht gegeven om naar Galilea te gaan, waar ze Hem zouden zien (Mattheüs 28:10).
Er wordt melding gemaakt van zeven discipelen. Waar de overige vier waren, weten we niet. De zonen van Zebedeüs zijn Johannes en Jakobus.
Vers 3-6
Het vissen van Petrus hoeft niet een teken van moedeloosheid en dus iets verkeerds te zijn. Het biddend verwachten van Jezus kan samengaan met dagelijks werk. Het mooie van deze verschijning is juist dat de Heere Jezus wil verschijnen in de weerbarstige werkelijkheid van het dagelijks leven.
Dat zij in die nacht niets vingen was niet ongewoon en kwam wel eens vaker voor. Misschien heeft het de discipelen wél herinnerd aan die andere nacht, Lukas 5:1-11. Jezus gebruikt deze moeite ook als voorbereiding op Zijn verschijning. Zo kan de Heere vandaag nog moeite en tegenslag gebruiken om ons stil te zetten en hen tot Hem te brengen, al zien wíj dat vaak pas achteraf en mogen we dat nooit voor een ander invullen.
Misschien herkenden de discipelen Jezus niet, maar waarschijnlijker is, dat hun ogen zo werden gehouden dat ze Hem niet herkenden. Jezus doet Zich voor als iemand die toespijs, wat vis om bij het brood te eten, wil kopen. Uit ‘kinderkens’ blijkt al een zekere vertrouwelijkheid.
Jezus treedt op met koninklijke heerschappij. Hij geeft niet alleen opdracht om het net aan de andere kant uit te werpen (het hoeft niet zo te zijn, dat de kans op vis dan kleiner is), maar verzekert hen ook, dat ze dan zullen vinden.
Vers 7-8
Met de discipel welken Jezus liefhad wordt Johannes bedoeld. Hij ziet als eerste dat de Vreemdeling Jezus is. Misschien heeft hij Jezus herkend in het wonder van de visvangst op zich. Ten diepste is het de Heilige Geest, Die zijn ogen opent.
Petrus droeg waarschijnlijk alleen een ‘opperkleed’, als visserspak. Dat trekt hij wat op (omgorden) om ongehinderd naar de oever te kunnen zwemmen. Let op het verschil tussen de discipelen: Johannes ziet en herkent Jezus eerder, Petrus is vuriger en voegt de daad bij het woord. Het scheepje is op dat moment ongeveer 90-100 meter van de oever.
Vers 9-14
De discipelen zien een kolenvuur met vis en brood. Jezus heeft hun vis niet nodig! De opbrengst is zo groot, dat de discipelen de grote vissen geteld hebben; iets ongebruikelijks. Met dit wonder wil Jezus Zijn discipelen onderwijzen. Het herinnert aan de eerdere wonderbare visvangst, waarbij Jezus zei: ‘van nu aan zult gij mensen vangen’ (Lukas 5:10). Zonder Jezus vangen ze niets, geen vissen en straks ook geen mensen. Dit is een bemoediging voor straks.
Het Griekse woord voor middagmaal kan ook vertaald worden met morgenmaal. Dat is waarschijnlijker na een nacht vissen. Met de maaltijd wil Jezus allereerst het geloof versterken. Daarnaast wil Hij hun lichaam versterken met brood en vis. Zo wil de Heere Zijn kinderen nog steeds verzorgen met ‘alle geestelijke en lichamelijke nooddruft’.
Vers 15-17
Pas na de maaltijd stelt Jezus drie keer aan Petrus (let op de aanspraak: Simon!) de vraag of hij Hem meer liefheeft dan de andere discipelen. In het Grieks worden twee verschillende woorden voor liefhebben gebruikt. Waarschijnlijk moet men hier niets achter zoeken; Johannes gebruikt deze woorden namelijk elders in zijn evangelie ook door elkaar. Jezus vraagt of Petrus Hem in alle opzichten liefheeft. Dat zie je ook bij de opdrachten. Drie aanduidingen voor de ene taak die Petrus krijgt: zorgdragen voor de kudde van de Heere, de gemeente.
De nadruk valt wel op het feit dat de Heere Jezus drie keer een vraag stelt, dat Petrus drie keer antwoordt en dat hij drie keer een opdracht krijgt. Petrus had Jezus ook drie keer verloochend! Hier wordt hij in zijn ambt hersteld. Dat laat zien dat de Heere ook vandaag nog in de weg van berouw en belijdenis van onze schuld (Lukas 22:62) onze zonden wil vergeven.
Vers 18-19
Dat herstelde ambt heeft consequenties. Vroeger was Petrus een stoere visser, vrij om te doen wat hij wilde. Maar het weiden van Jezus’ kudde betekent gevangenschap, moeite en zelfs de dood. Volgens de overlevering is Petrus gekruisigd in Rome. Toch klinkt de oproep ‘volg Mij’.
Vers 20-22
Petrus heeft net gehoord waartoe het volgen van Jezus voor hem zal leiden en hij wil daarom ook wel weten waar het volgen van Johannes toe zal leiden. Maar hij wordt door Jezus gecorrigeerd. Petrus richt zich op het einde van Johannes, maar hij moet zich richten op Jezus en op de vraag hoe hij Jezus kan volgen.
Vers 23
Deze uitspraak over Johannes is soms verkeerd begrepen, alsof Johannes niet zou sterven voordat Jezus terugkomt. Dit is versterkt doordat Johannes veel later is gestorven dan de andere apostelen. Maar Johannes laat hier zien dat Jezus in deze uitspraak verkeerd is begrepen.
Vers 24-25
Deze Johannes heeft dit evangelie geschreven heeft. De eerste christenen staan in voor de betrouwbaarheid van Johannes’ getuigenis. Met dit evangelie is nog niet alles gezegd. Het zou allereerst niet lukken vanwege de veelheid van Jezus’ daden. Maar nog minder zou het lukken omdat de diepte van Jezus’ daden op aarde nooit volledig gepeild kan worden. Zijn volbrachte werk is te groot om volledig door menselijk schrift te kunnen worden vastgelegd. Het wil niet zeggen dat het evangelie naar Johannes niet compleet is. Alle Schrift is immers van God ingegeven (2 Timotheüs 3:16) en de Geloofsbelijdenis leert dat God zich laat kennen door Zijn Woord. Dit getuigenis is voldoende om ons te doen geloven dat ‘Jezus is de Christus, de Zone Gods; opdat wij, gelovende, het leven hebben in Zijn Naam’.