Deze exegese gaat over Johannes 21:1-17 en hoort bij les C3.36 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 21:1-17
Vers 1-2
Jezus openbaart Zich ‘wederom’. Na Zijn verschijning aan de discipelen zónder Thomas (Johannes 20:20-23) en mét Thomas (Johannes 20:24-29) is dit de derde verschijning aan de discipelen. Daaruit blijkt enerzijds dat het opstandingsgeloof en de geloofskennis van de discipelen gebrekkig waren, het was blijkbaar nodig dat Jezus opnieuw aan hen verscheen. Anderzijds schittert hier ook Jezus’ trouwe zorg voor Zijn discipelen.
De Zee van Tiberias is het meer van Galilea. Dat de discipelen niet meer in Jeruzalem, maar in Galilea zijn, is te verklaren uit het feit dat de Heere Jezus hun bij monde van de vrouwen opdracht had gegeven om naar Galilea te gaan, waar ze Hem zouden zien (Mattheüs 28:10).
Er wordt melding gemaakt van zeven discipelen. Waar de overige vier waren, weten we niet. Met de zonen van Zebedeüs worden Johannes en Jakobus bedoeld.
Vers 3-6
Dat Petrus gaat vissen en de anderen met hem meegaan, hoeft niet per se een teken van moedeloosheid en dus iets verkeerds te zijn. Het biddend verwachten van Jezus kan samengaan met het verrichten van dagelijks werk. Het mooie van deze verschijning is juist dat de Heere Jezus wil verschijnen in de weerbarstige werkelijkheid van het dagelijks leven.
Dat zij in die nacht niets vingen was niet ongewoon en kwam wel eens vaker voor. Misschien heeft het de discipelen wél herinnerd aan die andere nacht dat ze met elkaar visten en ook niets vingen (Lukas 5:1-11). Intussen gebruikt Jezus deze moeite ook als een voorbereiding op Zijn verschijning. Zo kan de Heere vandaag nog moeite en tegenslag gebruiken om mensen stil te zetten en hen tot Hem te brengen, al zien wíj dat vaak pas achteraf en mogen we dat nooit voor een ander invullen.
Misschien herkenden de discipelen Jezus niet door de morgenschemering en de nevel, maar waarschijnlijker is, dat hun ogen zo werden gehouden dat ze Hem niet herkenden (vergelijk Lukas 24:16). Jezus doet Zich voor als iemand die wat vis van hen wil kopen. Toespijs betekent wat vis om bij het brood te eten. Tegelijk blijkt uit Zijn aanspraak kinderkens ook al een zekere vertrouwelijkheid.
De Heere Jezus treedt op met koninklijke heerschappij. Hij geeft niet alleen opdracht om het net aan de andere kant uit te werpen (het hoeft niet per se zo te zijn, dat de kans op vis dan kleiner is), maar verzekert hen ook, dat ze dan zullen vinden. Dit is een herinnering aan de gebeurtenis uit Lukas 5:4.
Vers 7-8
Met de discipel welken Jezus liefhad wordt, zo weten we bijna zeker, Johannes bedoeld. Hij ziet als eerste dat de Vreemdeling Jezus is. Misschien heeft hij Jezus herkend in het wonder van de visvangst op zich. Mogelijk heeft hij zich ook de eerdere wonderlijke visvangst uit Lukas 5 herinnerd. Ten diepste is het de Heilige Geest, Die Johannes de ogen opent voor de opgestane Heere.
Petrus droeg waarschijnlijk alleen een ‘opperkleed’, hier een soort visserspak. Dat trekt hij wat op (omgorden) om ongehinderd naar de oever te kunnen zwemmen. Let op het verschil tussen de discipelen: Johannes ziet en herkent Jezus eerder, Petrus is vuriger en voegt de daad bij het woord. Het scheepje is op dat moment ongeveer 90-100 meter van de oever.
Vers 9-14
De discipelen zien een kolenvuur met vis en brood. Jezus heeft de vis die ze gevangen hebben dus eigenlijk niet nodig. Toch wil Hij wel dat ze die halen.
De opbrengst van de visvangst is zo groot, dat de discipelen de grote vissen geteld hebben; iets dat niet gebruikelijk is. Het ging om honderd drieënvijftig vissen. Dit getal heeft waarschijnlijk geen symbolische betekenis.
Met het wonder van de visvangst heeft Jezus Zijn discipelen onderwijs willen geven. Het herinnert namelijk aan de eerdere wonderbare visvangst, waarbij Jezus tegen Petrus zei: ‘van nu aan zult gij mensen vangen’ (Lukas 5:10). Zonder Jezus vangen ze niets, geen vissen en straks ook geen mensen. Maar als Hij bevel geeft om het net uit te werpen, is er een grote vangst. Dat is een bemoediging voor straks.
Het Griekse woord voor middagmaal kan ook vertaald worden met morgenmaal. Dat is waarschijnlijker na een nacht vissen. Met de maaltijd wil Jezus allereerst het geloof van de discipelen versterken, want door met hen te eten laat Hij zien dat Hij écht lichamelijk is opgestaan. Daarnaast wil Hij hun lichaam versterken met brood en vis. Zo wil de Heere Zijn kinderen nog steeds verzorgen met ‘alle geestelijke en lichamelijke nooddruft’.
Vers 15-17
Pas na de maaltijd, als de discipelen weer op krachten gekomen zijn, stelt Jezus drie keer aan Petrus (let op de aanspraak: Simon!) de vraag of hij Hem meer liefheeft dan de andere discipelen. In het Grieks worden in de vragen en antwoorden twee verschillende woorden voor liefhebben gebruikt. Waarschijnlijk moet men hier niets achter zoeken; Johannes gebruikt deze woorden namelijk elders in zijn evangelie ook ombekommerd door elkaar. Wél wil ermee gezegd zijn, dat Jezus vraagt of Petrus Hem in alle opzichten liefheeft.
Iets vergelijkbaars geldt voor de drie opdrachten die Petrus krijgt. Het zijn verschillende aanduidingen voor de ene taak die Petrus krijgt: zorgdragen voor de kudde van de Heere, de gemeente.
De nadruk valt wel op het feit dat de Heere Jezus drie keer een vraag stelt, dat Petrus die vraag drie keer beantwoordt en dat hij ook drie keer een opdracht krijgt. Petrus had de Heere Jezus ook drie keer verloochend! Hier wordt hij in zijn ambt hersteld. Dat laat zien dat de Heere ook vandaag nog in de weg van berouw en belijdenis van onze schuld (Lukas 22:62) onze zonden wil vergeven.