Deze exegese gaat over Johannes 3:1-21 en hoort bij les A2.19 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Johannes 3:1-21
Intro
Jezus is vanwege het Paasfeest in Jeruzalem. Door zijn wonderen heeft Hij inmiddels veel volgelingen. Maar Jezus doorziet de mensen en weet dat van een waar geloof bij hen geen sprake is. In Nicodémus krijgen we een voorbeeld van iemand die onder de indruk is van Jezus’ wonderen, maar wiens ongeloof door de Heiland wordt doorzien.
Vers 1
Nicodémus is lid van de orthodoxe stroming in het Jodendom, de Farizeeën. Juist zij gingen voorop in het verwerpen van Jezus. Uit de komst van Nicodémus blijkt dat niet alle Farizeeën negatief tegenover Jezus staan. Van Nicodémus wordt gezegd dat hij een ‘overste der Joden’ is; een machtig man die zetelt in de Joodse Raad, het Sanhedrin.
Vers 2
Op een nacht, zodat niemand hem ziet, gaat Nicodémus’ naar Jezus. Zijn eerste woorden zijn, zeker uit de mond van een Farizeeër, respectvol. Hij noemt Jezus ‘Rabbi’, Leraar, en zegt: ‘wij weten’ dat U van God gekomen bent. De meervoudsvorm ‘wij weten’ impliceert dat er meer mensen uit de kring rond Nicodémus zijn die er zo over denken. Nicodémus stelt Jezus in de gelegenheid om te verklaren Wie Hij is: zomaar een Rabbi, een grote profeet óf de Messias?!
Vers 3
Jezus reageert niet op Nicodémus’ lovende woorden. Nicodémus heeft nu wel mooi verklaart wat hij meent te ‘weten’, maar Jezus wijst hem op wat hij écht nodig heeft: wedergeboorte! Anders is het Koninkrijk van God niet voor hem bestemd. De term ‘Koninkrijk van God’ of ‘Koninkrijk der hemelen’ doelt op de regering van de God. Die regering is nu al realiteit in de levens van gelovigen die door bekering onder de regering van God worden gesteld. Bij de wederkomst van Christus zal dat Koninkrijk ten volle doorbreken en zal heel de wereld Zijn heerschappij erkennen. De Bijbel spreekt daarom enerzijds over ‘het Koninkrijk is er al’ en anderzijds ‘het Koninkrijk komt nog’. Jezus onderstreept Zijn woorden met ‘voorwaar voorwaar’. Dit is in het Grieks: ‘amen amen’.
Vers 4
Uit de verbaasde reactie van Nicodémus blijkt dat hij de woorden ‘wederom geboren worden’ letterlijk uitlegt. Daarom verduidelijkt Jezus deze uitdrukking met de woorden ‘geboren worden uit water en Geest’. Het is een geestelijke geboorte, waarbij het water reinigt en de Geest vernieuwt (Ezechiël 36:25-27). Met de geboorte uit een vrouw is een mens in vleselijke zin een levend wezen geworden. Om een geestelijk levend wezen te worden, is een geestelijke geboorte nodig.
Vers 5-7
Nicodémus is verwonderd. In de eerste plaats, omdat het begrip ‘wedergeboorte’ hem vreemd in de oren klinkt (vers 4). In de tweede plaats omdat Jezus zegt ‘gíjlieden moet wederom geboren worden.’ Dat een dergelijke wedergeboorte nodig is voor het gewone volk dat het met de wet niet zo nauw neemt, daar kan Nicodémus zich wel iets bij voorstellen. Maar moeten hij en zijn mede-Farizeeën ook wedergeboren worden? Zij houden de wet toch al? Maar Jezus zegt: verwonder u niet; gijlieden ook!
Vers 8
Het gebruikte beeld klinkt bij een letterlijke lezing wat vreemd in de oren, maar wat Jezus bedoelt is: zoals je de wind hoort waaien zonder dat je weet waar hij vandaan komt of waar hij naartoe gaat, zo ervaart ook iedereen die uit de Geest geboren wordt het werk van de Geest.
Vers 9-10
Nicodémus vraagt hoe dit dan in zijn werk moet gaan. Jezus rekent eerst grondig af met het idee dat Nicodémus ‘het weet’ (vers 2). Hij, de grote leraar van Israël, weet deze dingen niet? Het is duidelijk wie hier de leerling en Wie hier de Leraar is.
Vers 11-13
Dan verklaart Jezus waarom Nicodémus deze dingen niet weet. Zowel de prediking van Johannes de Doper als van Jezus Zelf getuigde van wedergeboorte en bekering. Maar de Joodse leiders hebben die getuigenissen nooit aangenomen. Wanneer de getuigenissen over de ‘aardse’ kant van het Evangelie (de zaken aangaande geloof, bekering en wedergeboorte) door hen niet geloofd worden, hoe moet Jezus hen dan ooit de diepe geheimen van het Koninkrijk van God duidelijk maken? Pas door geloof en wedergeboorte krijgt een mens dieper ‘verstand van God en Goddelijke zaken’ (psalm 119:52 berijmd). Jezus is de Enige die de hemelse dingen kan leren, omdat buiten Hem, Die uit de hemel is afgedaald, niemand tot in de hemel is opgevaren. Dit vers wil niet zeggen dat Jezus eerst naar de hemel is opgevaren en daarna is afgedaald, maar wil slechts benadrukken dat Jezus de Enige is die de hemelse dingen weet.
Vers 14-16
Pas nu gaat Jezus Nicodémus werkelijk antwoord geven. De dingen waar Jezus over gesproken heeft, kunnen slechts gebeuren doordat de Zoon des mensen net zoals de slang in de woestijn zal worden verhoogd (Numeri 21). Elke Israëliet die in de woestijn als straf van God door een slang gebeten werd, werd van de dood gered wanneer hij op de verhoogde slang keek. Zo zal iedereen die op de verhoogde Christus ziet, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben! Deze verhoging zal werkelijkheid worden aan het kruis (Johannes 12:32-33). Dit is het Evangelie in een notendop!
Vers 17-21
De komst van Jezus is niet om te veroordelen, maar om zalig te maken! Dat er toch een oordeel is, komt doordat de mensen de duisternis verkiezen boven Jezus, het Licht der wereld. Jezus brengt namelijk de boze werken, alles wat niet is naar Gods wil, van de mens aan het licht. Als het verkeerde van en in een mens aan het licht komt, moet hij schuld belijden, de zonde beëindigen. De boze mens haat daarom dit Licht. Wie echter leeft uit de waarheid die in Christus verschenen is, hoeft het licht niet te vrezen.
Tot slot:
zo eindigt het gesprek met Nicodémus. De Bijbel noemt hem nog tweemaal. In Johannes 7:50 lezen we hoe hij het voorzichtig voor Jezus opneemt. In het 19e hoofdstuk van dit Evangelie staat hoe hij samen met Jozef van Arimathea Jezus begraaft. Hoewel de Bijbel ons dit niet met zekerheid zegt, wekken deze geschiedenissen wel de indruk dat ook voor Nicodémus de verhoogde Jezus de Bron van behoud is geworden.