Deze exegese gaat over Jozua 2 en hoort bij les C3.1 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Jozua 2
Intro
Nadat Mozes is gestorven, heeft de HEERE de leiding over Zijn volk aan Jozua toevertrouwd (Jozua 1). Daarbij krijgt Jozua de opdracht het land Kanaän binnen te trekken. Jozua 2 begint in de verleden tijd, waardoor het een onderbreking vormt van de doorgaande geschiedenis. Zo kan worden verteld hoe Jozua al twee verspieders had uitgezonden. In hoofdstuk 3 wordt de doorgaande lijn weer opgepakt. Veertig jaar hiervoor stuurde Mozes ook verspieders het land in (Numeri 13). Jozua was één van de twaalf verspieders. De ongelovige houding van die verspieders, Jozua en Kaleb uitgezonderd, heeft toen geleid tot een opstand onder het volk.
Vers 1
Het volk is gelegerd in Sittim, een plaats in Moab, tegenover Jericho, aan de andere kant van de Jordaan. De opdracht van deze verspieders is anders dan die van de twaalf uit Numeri 13. Dit tweetal krijgt expliciet de taak Jericho te bespioneren. In het oude oosten kwam het veel voor dat een prostitué ook een soort herberg had. Waarschijnlijk is dat ook hier het geval. Het woord ‘slapen’ duidt hier in ieder geval niet op seksuele omgang.
Vers 2-3
Jericho was een stadskoninkrijk, een op zichzelf staande staat, zoals die op dat moment in heel Kanaän werden aangetroffen. Vreemdelingen vielen in zo’n stad meteen op. Het was de inwoners bekend dat Israël aan de andere kant van de Jordaan gelegerd was (vers 9-11). Vandaar dat deze verspieders meteen als Israëlische verkenners herkend worden. De koning ziet direct het gevaar voor zijn stad en reageert adequaat. De zinsnede ‘die te uwen huize gekomen zijn’ neemt de gedachte aan seksuele praktijken weg.
Vers 4-5
Rachab heeft ook snel door met wat voor mannen ze te maken heeft. Het verbergen van de mannen zal plaatsgevonden hebben toen Rachab de mannen van de koning zag naderen. Op dat moment maakt Rachab een keus die van levensbelang zal blijken, maar waarmee ze zichzelf ook in groot gevaar brengt. Volgens de toenmalige gebruiken zal ook zij gedood worden als deze daad ontdekt wordt. Rachab weet zich eruit te redden met een noodleugen.
Vers 6-7
De vlasstengels liggen op het dak om te drogen. Al sinds duizenden jaren wordt vlas verbouwd om linnen van te maken. De soldaten van Jericho menen dat de verspieders de kortste weg naar het Hebreeuwse kamp genomen hebben en haasten zich daarom naar de doorwaadbare plaatsen in de Jordaan. De poort gaat achter hen weer dicht.
Vers 8-11
Voordat de mannen op het dak in slaap zijn gevallen, komt Rachab tekst en uitleg geven. Ze erkent de claim die de God van Israël op dit land heeft gelegd. Ook het grote wonder bij de Schelfzee, inmiddels veertig jaar geleden, is niet uit de herinnering van haar en haar landgenoten gewist. De inwoners van Jericho zijn bang. Niet omdat Israël zo’n machtig volk is, maar omdat ze beseffen Wie dit volk leidt. Uit de aanduiding ‘uw God is een God boven in de hemel en beneden op de aarde’ blijkt dat Rachab beseft met een geheel andere God van doen te hebben dan met de afgoden van Jericho. Dat waren goden met een beperkte macht in een afgebakend gebied. De HEERE, zo ziet Rachab, is een universele God. Hij is overal en Hij is almachtig. Waarschijnlijk begrijpt Rachab nauwelijks wat de dienst aan de HEERE inhoudt. Maar nu ze van deze God heeft gehoord, weet ze dit wel: ze wil Hem dienen!
Vers 12-13
Het is dan ook geen verraad dat ze de Israëlieten om hulp vraagt. Het is een levenskeuze. Ze wil bij het volk van de HEERE horen. Het is door geloof, zo zegt Hebreeën 11:31, dat Rachab op deze wijze haar leven heeft gered. Het genoemde waarteken verwijst terug naar de eed waar ze om gevraagd heeft. Rachab denkt niet alleen aan zichzelf, maar redt ook heel haar familie.
Vers 14
De verspieders staan met hun leven voor Rachab en haar familie in, onder voorwaarde dat Rachab zal zwijgen tegen haar stadsgenoten.
Vers 15
Rachabs huis staat boven op de stadsmuur, waardoor de achterkant van haar huis met de stadsmuur samenvalt. Een zeel is een dik touw. De verspieders ontsnappen op dezelfde wijze als Paulus later uit Damascus zal ontsnappen (Handelingen 9:25). Deze daad zal later door Jakobus worden aangehaald als een daad door welke ze gerechtvaardigd is (Jakobus 2:25).
Vers 16-21
Voordat de ontsnapping daadwerkelijk plaatsvindt, geeft Rachab nog een advies en stellen de verspieders nog enkele voorwaarden. Ze hebben beloofd met hun leven voor Rachab in te staan, maar Rachab moet dan natuurlijk wel meewerken. Anders zullen ze van hun eed bevrijd zijn. Het scharlaken koord heeft mogelijk met Rachabs beroep te maken. Het is in ieder geval niet te verwarren met het dikke touw waarmee de verspieders zijn ontsnapt. Dit draad moet aan hetzelfde raam worden gebonden waardoor de verspieders zullen ontsnappen. Mits zij zich aan de gestelde voorwaarden houdt, zal het bloed van Rachab en haar familie op het hoofd van de verspieders zijn. Dat wil zeggen: de verspieders staan met hun leven voor hen in. Rachab stemt hiermee in en helpt de mannen ontsnappen. Meteen bindt ze het scharlaken koord aan haar raam. Een daad waarmee ze blijk geeft van haar geloof. Door dit geloof zal ze worden gered en in het volk van de HEERE worden opgenomen. Ze zal zelfs een plekje krijgen in het geslachtsregister van de Heere Jezus (Mattheüs 1:5).
Vers 22-24
De mannen volgen Rachabs advies op. Teruggekomen bij het volk brengen ze verslag uit aan Jozua en niet, zoals de twaalf verspieders, aan heel het volk. De mannen hebben in de angst van Jericho de hand van de HEERE gezien en hebben, anders dan de verspieders in Numeri 13, geen twijfel: de HEERE heeft dit land in onze handen gegeven.