Deze exegese gaat over Jozua 3 en 4 en hoort bij les C2.21 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Jozua 3 en 4
Jozua 3
Vers 1-4
Na de onderbreking van hoofdstuk 2, waarin de geschiedenis van de twee verspieders wordt verteld, pakt hoofdstuk 3 de doorgaande lijn van Jozua 1 weer op. Het volk trekt van Sittim, gelegen in Moab, tien kilometer verder tot aan de Jordaan. De overgang tussen vers 1 en vers 2 lijkt misschien vreemd, maar we moeten vers 2-4 lezen als een uitleg bij vers 1. De drie dagen waar vers 2 over spreekt, zijn dezelfde als die in Jozua 1:11 (zie kanttekeningen). Kortom: in Jozua 1:11 waarschuwen de oudsten het volk dat ze over drie dagen vertrekken. Jozua 3:1 vertelt ons dat Jozua met het volk naar de Jordaan trekt en daar één nacht verblijft. In Jozua 3:2-4 wordt vermeld hoe dat in zijn werk is gegaan: de drie dagen zijn om en de oudsten gaan opnieuw door het volk. Nu met voorschriften voor de tocht naar de Jordaan. Tweeduizend ellen is ongeveer één kilometer. ‘Niet… gisteren en eergisteren’ betekent ‘nooit eerder’. Voorop gaat de ark, die gedragen wordt door de Levietische priesters, ofwel: die priesters, die door de HEERRE zijn aangesteld uit de stam van Levi. Dit waren de nakomelingen van Aäron.
Vers 5-8
Aangekomen bij de Jordaan ontvangt het volk het bevel zich te heiligen. Dit betekent concreet: het volk moet de kleren wassen en zich onthouden van seksuele gemeenschap. Zo zorgt de HEERE ervoor dat het volk zich geestelijk voorbereidt op het wonder. Door dit aangekondigde wonder zal Hij Jozua in zijn positie bevestigen, zoals Mozes in zijn positie werd bevestigd door het wonder bij de Schelfzee (Exodus 14:31). Op bevel van de HEERE geeft Jozua de priesters instructies.
Vers 9-10
Ook het volk krijgt instructies van de HEERE. Het komende wonder wordt genoemd als teken dat de HEERE Kanaän in Israëls handen geven zal. De HEERE is de levende God, in tegenstelling tot de dode afgoden. Zeven volken worden genoemd. Zeven, het getal van de volheid, dus alle heidenvolken in Kanaän zullen worden verdreven. De Kanaänieten worden hier als apart volk bedoeld, hoewel hun naam ook vaak als verzamelnaam dient.
Vers 11-12
De HEERE is niet zomaar een volksgod. Hij is de Heere van de hele aarde. De ark, die straks voorop zal gaan, is het teken dat deze God een verbond met dit volk heeft. Er worden twaalf mannen verzameld, al weet Jozua nog niet waarvoor.
Vers 13-17
De Jordaan, die door smeltwater een grote stroom geworden is, kan onmogelijk door de vrouwen en kinderen worden overgestoken. Pas als de priesters hun voeten in de Jordaan plaatsen, vindt het beloofde wonder plaats. Dit vraagt dus geloof! Het water vanuit het noorden blijft bij de stad Adam, dertig kilometer verderop, op een hoop staan. Aan de zuidkant stroomt het weg richting de Dode zee (de Zoutzee).
De priesters blijven in het midden van de Jordaan staan met de ark als teken van Gods tegenwoordigheid. Hij beschermt hen als ze door de rivier trekken en het is een bemoediging om in vertrouwen op Hem Kanaän binnen te trekken. Hij is bij hen.
Jozua 4
Vers 1-8
Nu het hele volk door de Jordaan is getrokken, maakt de HEERE duidelijk wat de twaalf uitverkoren mannen moeten doen. De twaalf stenen komen van de bodem van de rivier, als bewijs van deze wonderlijke doortocht. Deze stenen richt Jozua op in Gilgal, de plaats waar ze de nacht doorbrengen.
Vers 9
Ook midden in de Jordaan komt een steenhoop. De Bijbelschrijver kan getuigen dat ze er op het moment van schrijven nog steeds staan. Hij zegt als het ware: ‘Kijk maar, het is echt gebeurd.’ De steenhoop was blijkbaar dusdanig groot, dat hij boven het wateroppervlak uitstak.
Vers 10-11
Alle voorschriften van de HEERE worden precies uitgevoerd. Ook Mozes wordt genoemd, zodat nogmaals wordt benadrukt dat Jozua zijn wettige opvolger is. Als de overtocht is voltooid, kunnen ook de priesters de Jordaan oversteken.
Vers 12-14
Zoals ze hebben beloofd in Jozua 1, gaan de strijdbare mannen van Ruben, Gad en de halve stam van Manasse mee. Hun vrouwen, kinderen en have hebben ze in het veroverde gebied aan de andere kant van de Jordaan achtergelaten. Ze gaan zelfs voorop om hun broeders te helpen. Door deze overtocht heeft de HEERE Jozua bevestigd als leider van het volk.
Vers 15-18
Ook de beëindiging van dit wonder vindt plaats op bevel van de HEERE. Precies op het moment dat de priesters de Jordaan verlaten, begint het water weer te stromen. Het bewijs dat dit geen toevallige speling der natuur is, maar dat het gebeurt door de krachtige hand van de HEERE.
Vers 19-23
Israël slaat zijn kamp op bij Gilgal, ten noordoosten van Jericho. Ook hier geeft de Bijbel een precieze datering. Op deze plaats worden de meegebrachte stenen opgericht. Deze steenhoop is bedoeld als een herinneringsteken, een monument. Als later de Israëlitische kinderen zullen vragen wat dat voor een steenhoop is, zullen de vaders vertellen hoe de HEERE op wonderlijke wijze Zijn volk door de Jordaan heeft geleid. Zo zal deze geschiedenis nooit vergeten worden.
Vers 24-Jozua 5:1
Deze daad van de HEERE mag niet vergeten worden om twee redenen. In de eerste plaats opdat alle volken de sterke hand van de HEERE zullen kennen. Ten tweede opdat Israël altijd de HEERE zal vrezen. Uit het eerste vers van hoofdstuk vijf blijkt dat het eerste doel in ieder geval bereikt is. Als de volkeren van Kanaän horen wat er gebeurd is, smelten hun harten van angst.