Deze exegese gaat over Jozua 7 en hoort bij les B3.8 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Jozua 7
Vers 1
De voorspoedige intocht van Israël in het land Kanaän wordt hier ruw onderbroken. De oorzaak wordt meteen in het eerste vers getekend. Heel duidelijk had de HEERE de goederen van Jericho verbannen. Niets daarvan mochten de Israëlieten voor zichzelf nemen (Jozua 6:17-19). Namen ze wel van het verbannene, dan stelden ze Israël zélf tot een ban (Jozua 6:18). Achan heeft dat met zijn daad dus gedaan.
Vers 2-9
De gevolgen daarvan zijn desastreus. Vanuit Jericho, en dus niet vanuit het basiskamp in Gilgal, stuurt Jozua verkenners naar de volgende stad: Ai. Israël voelt zich oppermachtig en meent Ai wel even te kunnen verslaan. Opmerkelijk genoeg lezen we niet dat Jozua op enige wijze de HEERE in de aanval op Ai betrekt. De aanval wordt niet alleen afgeslagen, maar de inwoners van Ai zetten zelfs de achtervolging in. Bij de terugkomst van het verslagen leger is de verwarring onder het volk groot. Deze nederlaag kan alleen maar betekenen dat de HEERE hen niet langer zegent, Zijn misnoegen rust op het volk. Zonder de zegen van de HEERE komt de hele intocht op losse schroeven te staan. Dat is ook de reden dat Jozua zich afvraagt waarom ze de Jordaan zijn overgestoken. Zonder Gods hulp zijn ze aan deze kant van de Jordaan ten dode opgeschreven. Maar de toon in vers 8-9 is ootmoedig. Hier pleit Jozua nederig op de eer van Gods Naam. De handelingen die Jozua en de oudsten hierbij verrichten, zijn typisch Bijbelse uitingen van diepe rouw.
Vers 10-12
Het antwoord van de HEERE laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Hij is diep gekwetst. Hij heeft zijn beloften waargemaakt en het volk in het beloofde land gebracht, en nu gehoorzamen ze Hem wéér niet. Het zijn vier zware misdaden die HEERE opnoemt: verbondsbreuk, ongehoorzaamheid, diefstal en bedrog. Vanwege deze zaken heeft de HEERE het volk in de ban gedaan, omdat het volk als geheel verantwoordelijk is voor de daden van Achan. Met zo’n volk kan de HEERE niet langer zijn.
Vers 13-15
Maar de HEERE laat het daar niet bij. Hij biedt ook meteen de oplossing voor de ontstane situatie. Het kwaad moet uit het volk verwijderd worden. De volgende morgen zal er geloot worden. Of deze loting gebeurt met behulp van de Urim en de Thummim (Exodus 28:30) wordt niet duidelijk. In deze loting zal de HEERE de schuldige aanwijzen. Het volk moet zich daar op voorbereiden door zich te heiligen. Eerder heeft de HEERE in de wetgeving al duidelijk gemaakt wat daarmee wordt bedoeld: het wassen van de kleren, het vermijden van dode mensen of dieren en onthouding van seksuele gemeenschap.
Vers 16-21
Het hele volk is de volgende morgen present. De zaak gaat ook het hele volk aan. Niveau voor niveau wordt de loting voltrokken. Uiteindelijk blijkt Achan de schuldige. Jozua spreekt hem op vaderlijke toon aan. ‘Geef God de eer’ betekent ‘geef God de eer, door je zonde te belijden’. 200 sikkelen zilver is ongeveer 2 kilo. De goudstaaf is ongeveer een halve kilo. Toen Achan deze rijkdommen en de prachtige Babylonische mantel in Jericho zag, werd de begeerte hem teveel. Hij heeft ze genomen en in zijn tent begraven.
Vers 22-24
Achan bekent nu alles eerlijk, maar het is wel te laat. Hij had zijn misdaad kunnen bekennen toen hij hem net gepleegd had, maar deed het niet. Hij kreeg nog een kans toen Israël bij Ai verslagen werd, maar hij bleef zwijgen. Hij deed zijn mond nog steeds niet open toen Jozua het volk bijeen riep voor de loting. En ook toen het lot stap voor stap in zijn richting wees, hield Achan zich stil. Nu is het voor berouw te laat. Hem treft de straf die de HEERE al in vers 15 had aangekondigd.
Niet alleen hij, maar ook zijn kinderen en al zijn bezittingen worden verzameld in een dal dat vanaf die dag de naam ‘Achor’ zal dragen. ‘Achor’ betekent zoveel als ‘beroering’, ‘ongeluk brengen’. Het dal van Achor wordt ook een ‘deur der hoop’ genoemd: wanneer wij de ban wegdoen, begint er hoop in Israël (Hosea 2:14; Ezra 10:2). De lijn wordt doorgetrokken naar Christus die door Zijn genade Zijn kinderen op aarde het beginsel van het eeuwige leven geeft en het uitzicht op Zijn toekomst.
Achans vrouw wordt niet genoemd. Dat ook zijn kinderen en bezittingen worden weggevoerd, heeft verschillende redenen. Allereerst moeten we niet uitsluiten dat Achans gezin op de hoogte was van de misdaad. De spullen waren immers in de tent verborgen. Daarnaast wordt in de dood van zijn kinderen ook Achan zelf gestraft. Zijn nageslacht, en daarmee zijn toekomst, wordt hem ontnomen. Tenslotte wordt met de vernietiging van alles wat Achan heeft, de smet die hij op het volk heeft gelegd, geheel verwijderd.
Vers 25-26
Voor de steniging plaatsvindt, spreekt Jozua het oordeel over hem uit. Achan had het volk ongeluk gebracht, maar dat ongeluk daalt nu op zijn eigen hoofd neer. Op de steniging volgt verbranding. Daarna wordt op die plek een steenhoop opgericht, als een waarschuwend teken voor het nageslacht. De HEERE keert zich daarop van Zijn toorn af.
Tot slot
Achan vormt een tegenstelling met Rachab. Rachab had alles tegen: ze was heidin en bovendien een hoer. Maar zij mocht door haar daad bij het volk van God horen. Achan hoorde vanaf zijn geboorte bij Gods volk, maar door deze daad werd hij juist uitgestoten. Daarnaast heeft deze geschiedenis een parallel in het Nieuwe Testament. De geschiedenis van Achan vormt een inbreuk op het voorspoedige begin van Israël in het beloofde land. In Handelingen 5 lezen we hoe Ananias en Saffira het voorspoedige begin van de christelijke gemeente doorbreken met een vergelijkbare daad van diefstal en leugen. In beide gevallen begint de HEERE iets moois met Zijn volk, maar wordt dit doorbroken door het egoïstische handelen van mensen uit dat volk. Daarom is in beide gevallen de straf ook zo zwaar.