Deze exegese gaat over Jozua 9 en hoort bij les A1.9 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Jozua 9
Intro
De verovering van Kanaän is onherroepelijk begonnen. Jericho en Ai blijken niet bestand tegen dit volk. Geleid door Jozua en geholpen door de HEERE is het volk niet te stuiten.
Vers 1-2
Nu slaat de schrik de andere volken in het land echt om het hart. Deze zijde van de Jordaan is het stuk Kanaän tussen de Jordaan en de grote zee, dat is de Middellandse zee. Het gebergte is een strook bergachtig land die langs het Jordaandal van het noorden naar het zuiden van Israël loopt. De laagte is de vlakke strook daarachter, en de havens vormen de kuststrook. Uit de opsomming van volken blijkt dat de angst massaal is. Vanuit die angst sluiten deze volken een pact tegen Israël.
Vers 3-5
Eén stad doet niet mee. Gibeon ligt vanuit Ai bezien als volgende op de route op het moment dat Jozua verder het land binnentrekt. Hoewel het een sterke stad is (Jozua 10:2), durven ze de strijd tegen Israël niet aan, zelfs niet in samenwerking met de andere steden. Jozua had bij Ai een list toegepast; Gibeon past nu een list op Jozua toe. De proviand, de kleren en de zakken, alles wekt de indruk van een lange reis.
Vers 6-14
Jozua heeft het volk na de verovering van Ai terug laten keren naar het basiskamp in Gilgal. De Gibeonieten gaan in onderhandeling met Jozua en de mannen van Israël, dat zijn de leiders van het volk. Deze leiders zijn wantrouwend. Daarom richten de Gibeonieten zich vooral tot Jozua (vers 8). Ze vertellen hem dat ze op de hoogte zijn van de grote daden van de God van Israël. Ze zeggen echter niets over Jericho en Ai. Dat is slim, want als ze echt uit een ver land zouden komen, konden ze daar nog niets van weten. De versleten kleren en het oude eten zijn de bewijzen dat ze echt een lange reis hebben gemaakt. Toch had Jozua argwaan moeten voelen, omdat deze mensen zo bang zijn voor Israël terwijl ze zo ver weg wonen. Maar wat belangrijker is: Jozua en de mannen van Israël hadden de HEERE om raad moeten vragen. Heel treffend toont vers veertien de tegenstelling: de reiskost van de Gibeonieten, het bewijs dat ze van ver komen, testen de Israëlieten wel, maar naar de mening van de HEERE vragen ze niet.
Vers 15
Dus wordt het verbond gesloten. De voorwaarden zijn positief voor Israël. Ze beloven alleen dat ze de Gibeonieten in leven zullen laten. Er vanuit gaande dat de Gibeonieten inderdaad van ver komen, is dat ook niet verboden door de HEERE (Deuteronomium 20:10-11). Jozua zondigt door niet te vragen naar de wil van de HEERE (Numeri 27:21). Het verbond wordt met een eed bekrachtigd. Daarin wordt de Naam van de HEERE over het verbond uitgesproken. Ook dat is op zich niet verkeerd, maar het is in dit geval wel verkeerd omdat het te snel en te ondoordacht gebeurt. Daarin ligt voor ons de les dat we heel goed moeten weten wat we doen als we bij de Naam van de HEERE zweren (H.C. zondag 36 en 37).
Vers 16-20
Het leger van Israël rukt op en bereikt na drie dagen een viertal steden, waarvan Gibeon de leidende stad blijkt te zijn. Dan komt het bedrog uit. Het volk moppert, en ditmaal terecht, want de leiders hebben het volk verkeerd geleid. Maar ondanks het feit dat het verbond onder valse voorwendselen is gesloten, blijft het voor Jozua en de vorsten van kracht. De Naam van de HEERE is erover uitgesproken en die Naam mag niet geschonden worden. Deze geschiedenis laat daarmee zien hoe ver de reikwijdte van een eed in de Naam van de HEERE is.
Vers 21-23
Als straf voor hun bedrog worden de Gibeonieten tot knechten voor het volk gemaakt. Dat past binnen het gemaakte verbond, omdat de Gibeonieten hadden aangeboden de knechten van Israël te willen zijn (vers 11). Houthakkers en waterputters: ze moeten slavenwerk verrichten. Ze komen in dienst van het hele volk te staan, door het slavenwerk in de tabernakel uit te voeren. Daarnaast roept Jozua de Gibeonieten ter verantwoording voor hun list. Anders dan bijvoorbeeld het werk van de Levieten, bestempelt Jozua het werk van de Gibeonieten in de tabernakel als een vloek.
Vers 24-25
Uit het antwoord van de Gibeonieten blijkt nog iets meer van hun motivatie. Ze zijn tot deze daad gekomen omdat ze wisten dat strijden tegen de God van Israël zinloos was. De heidense Gibeonieten houden in dit hoofdstuk meer rekening met de HEERE dan Jozua en de Israëlieten! Nu ze hun leven hebben gered, durven ze zich helemaal aan Jozua’s bevelen over te geven.
Vers 26-27
Door de Gibeonieten tot slaven te maken, stilt Jozua de woede van de Israëlieten. Zij hadden de Gibeonieten namelijk alsnog willen doden. Dat zou de toorn van de HEERE hebben afgeroepen (vers 20). De plaats die de HEERE verkiezen zou, zou uiteindelijk Jeruzalem worden. Van de dienst van de Gibeonieten in de tabernakel en de tempel lezen we in de rest van de Bijbel niets meer.
Tot slot
Het verbond met de Gibeonieten zal nog eenmaal een rol spelen in de Bijbel. 2 Samuël 21 verhaalt hoe Israël door een hongersnood wordt geteisterd, omdat Saul het verbond met de Gibeonieten heeft verbroken. Als straf worden zeven nakomelingen van Saul gedood. Ook dan blijkt hoe serieus de HEERE de eed neemt die in Zijn Naam gezworen wordt. We zagen al dat die eed niet te gemakkelijk gezworen mag worden, zoals Jozua deed. We zagen ook dat die eed van kracht blijft, ook al hadden de Gibeonieten Jozua voorgelogen. Nu zien we dat ook het verloop van honderden jaren niets aan de waarde van de eed afdoet. Heilig is Zijn Naam!