Deze exegese gaat over Lukas 1:39-56 en hoort bij les A1.15 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 1:39-56
Vers 39-40
Maria heeft de aanwijzing van de engel (vers 36) begrepen en gaat haar nicht Elisabeth bezoeken. In diezelfde dagen geeft aan dat Maria niet direct dezelfde dag vertrokken is. Maar wanneer ze op reis gaat, treuzelt ze niet. Ze wil zo spoedig mogelijk het grote wonder delen. De stad waar Zacharias en Elisabeth wonen, ligt in de bergen, in het grondgebied van de stam van Juda (vergelijk Lukas 1:65). De afstand van Nazareth naar dit gebergte is ongeveer 160 km, zo’n 4 à 5 dagen lopen.
Vers 41
Op de groet van Maria doet de Heilige Geest het nog ongeboren kind van Elisabeth opspringen van vreugde. Al op dit moment blijkt zijn verbondenheid aan de Heere Jezus. Hij is de vriend van de Bruidegom en is blij als de moeder van zijn Heere naar zijn eigen moeder komt. De Heilige Geest vervult Elisabeth, zodat ze profetisch gaat spreken. Uit haar woorden blijken drie dingen:
• Ze weet dat Maria de moeder van de Heere zal zijn.
• Zelf is ze ootmoedig: ‘vanwaar komt mij dit, dat de moeder van mijn Heere tot mij komt?’
• Ze mag profeteren dat datgene wat Gabriël voorzegd heeft, ook zal gebeuren.
Vers 42
Met kracht roept Elisabeth het uit dat Maria gezegend is boven alle andere vrouwen omdat ze de moeder van de Heere Jezus mag zijn. Gezegend is ook Maria’s ongeboren Kind. De Heere Jezus wordt de Vrucht van Maria’s buik genoemd. Hij werd werkelijk Mens! Als we vervuld worden met de Heilige Geest gaan we altijd groot denken en spreken van de Heere Jezus. Het voornaamste werk van de Geest is de Zaligmaker te verheerlijken, Hem in het middelpunt te zetten en daaraan is het werk van de Geest ook te herkennen.
Vers 43-44
Elisabeth vraagt waar zij, onwaardige, het grote voorrecht aan te danken heeft dat de moeder van haar Heere bij haar op bezoek komt. Waar we in het vorige vers zien dat de Zoon van God werkelijk Mens werd, zien we hier Zijn Godheid. Elisabeth noemt het ongeboren Kind haar Heere.
Vers 45
Maria is niet voor niets naar Elisabeth gegaan. Elisabeth bemoedigt Maria en geleid door de Heilige Geest bevestigt ze Maria in haar geloof. Ze versterkt haar in het vertrouwen op God en Zijn Woord.
Vers 46-48
Maria reageert met een lofzang. Deze lijkt opvallend veel op de lofzang van Hanna (1 Samuël 2:1-10). Daar ligt een les in voor ons. Als wij reden hebben om de HEERE te danken, mogen we net als Maria woorden uit de Bijbel (bijvoorbeeld de psalmen) gebruiken om de Heere mee te danken.
Maria’s lofzang valt inhoudelijk gezien in tweeën uiteen: Ze begint met een lofprijzing voor datgene wat de HEERE aan haar persoonlijk heeft gedaan (vers 46-48). Hij heeft haar nederheid (haar ‘lage staat’; niet haar nederigheid, alsof Maria iets verdiend zou hebben met een goede eigenschap!) aangezien. In het tweede deel van haar lofzang dankt ze voor de verlossende daden die de HEERE aan Israël heeft bewezen en zal bewijzen (vers 49-55).
Het zalig spreken wordt hier bedoeld als gelukkig prijzen, al de eeuwen door. Maria zal beschouwd worden als een vrouw die geëerd en bevoorrecht is. Allen, die Christus en Zijn Evangelie aannemen, zullen zeggen: ‘Zalig is de buik, die Hem gedragen heeft, en de borsten, die Hij heeft gezogen’ (Lukas 11:27). Het gaat hier nadrukkelijk niet om de zaligspreking zoals de Rooms Katholieke kerk dat doet. Maria is geen heilige.
Vers 49-50
Alle eer komt God toe. Maria wijst op Hem, op Zijn grote daden en Zijn deugden van heiligheid en barmhartigheid. God is de getrouwe Verbondsgod die niet alleen in de tijd van de Bijbel, maar alle eeuwen door, Zijn barmhartigheid bewijst.
Vers 51-53
Krachtig werkt de Heere op deze aarde, dat blijkt telkens weer. Waar over Gods arm gesproken wordt gaat het vaak over Zijn machtig handelen. Zijn vijanden moeten het onderspit delven. De mensen die denken dat ze wat zijn, de machtigen, rijken en verstandigen van deze wereld, worden vernederd, terwijl juist zwakken en armen door God verhoogd worden (1 Korinthe 1:26–29).
In Zijn werk op aarde heeft de Heere Jezus mensen die honger hadden naar gerechtigheid, naar redding uit hun zondige bestaan, vervuld, gered. Mensen die Hem niet nodig hadden, de Farizeeën, de Schriftgeleerden, de rijke jongeling, gingen met lege handen weg. Niet omdat de Heere hen niet wilde verzadigen, maar omdat zij meenden Zijn goederen niet nodig te hebben.
Vers 54
Het volk Israël verkeert in grote ellende, waaruit God het door de Heere Jezus gaat verlossen. In het Oude Testament lezen we bijvoorbeeld bij de profeten Jesaja en Jeremia hier al over. Het woord opgenomen heeft de betekenis van de helpende hand bieden wanneer iemand gevallen of verlaten is. Deze verlossing gebeurt alleen vanwege Gods barmhartigheid. Alleen omwille van Gods eigen Naam.
Vers 55
God houdt altijd Zijn Woord. Hij is de getrouwe, hoe ontrouw Zijn volk ook mag zijn. Heel de Bijbel is vervuld met de beloofde Christus. Wat in dit vers wordt aangehaald, kunnen we lezen in onder andere Genesis 17:19; 22:18 en Psalm 132:11.
Vers 56
Maria kwam bij Elisabeth toen deze zes maanden zwanger was. Maria gaat terug naar haar eigen huis rond de geboorte van Johannes.