Deze exegese gaat over Lukas 1:5-25 en hoort bij les C1.14 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 1:5-25
Vers 5-7
De geboorte van Johannes wordt aangekondigd als Herodes koning van Judea is. Hij stamt af van Ezau, is dus een Edomiet; hij is door de keizer van Rome hier aangesteld als koning. Vooral in zijn laatste jaren was hij berucht om zijn wreedheid. Hij vermoordde zelfs zijn vrouw en drie van zijn zonen. Door de tempel in Jeruzalem uit te bouwen, probeerde hij de gunst van de Joden te winnen.
Zacharias (de Heere gedenkt) en Elizabet (mijn God is eed) stammen uit een priestergeslacht. De Heere getuigt dat zij ‘rechtvaardig voor God’ zijn. Het wil zeggen dat zij de Heere hebben leren kennen en Hem vrezen en dienen. Door het geloof in de Heere en Zijn beloften zijn ze rechtvaardig. Als vrucht van dat geloof wandelen ze in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk. Er is niets op hun leven aan te merken.
Ze kennen echter een groot verdriet: hun huwelijk bleef kinderloos; Elizabet is onvruchtbaar en nu zijn ze beiden oud. Kinderen betekenden een grote zegen; kinderloosheid gold als teken van Gods toorn. Uit hun geslacht zou de Messias niet kunnen voortkomen, en bij Zijn komst zou niemand uit hun geslacht aanwezig zijn.
Vers 7-8
De priesters waren verdeeld in 24 klassen of dagorden (1 Kronieken 24). Als ze op de beurt een week in de tempel hun dienst verrichtten, verdeelden ze door loting hun dagelijkse werk. Degene die het reukoffer mocht brengen, kwam dan het dichtst bij het voorhangsel tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen. Dit mochten ze maar eens in hun leven doen, tenzij iedereen aan de beurt was geweest. In de dagen van de Heere Jezus waren er ongeveer 18.000 priesters, dus velen kwamen niet aan de beurt. Het reukoffer werd ’s morgens en ’s avonds gebracht (Exodus 30:7 en 8). Het altaar is een beeld van het gebed tot God (Psalm 141:2). De opstijgende geur van de wierook ging gepaard met dankzegging voor de ontvangen zegen en een smeekbede voor het volk.
Vers 9-12
Als Zacharias bij het altaar staat, ziet hij aan de rechterzijde een engel des Heeren. Deze zijde is een teken van gunst en ontferming. De engel houdt als het ware de wacht bij het altaar der gebeden. God houdt Zelf de wacht over de gebeden. De priester wordt vervuld met heilige vrees en diepe eerbied.
Vers 13-17
God laat weten dat Hij Zijn beloften vervult: Zacharias’ gebed is verhoord. De priester mocht naast het formele priesterlijke gebed ook een persoonlijk gebed uitspreken. Beide worden verhoord: de Messias komt en Zacharias krijgt een kind. Johannes (de Heere is genadig) zal zijn naam zijn. Hij zal een profeet zijn, toegewijd aan de dienst van de Heere; hij zal lijken op Elia. Als een Nazireeër zal hij geen alcohol drinken; hij zal oproepen tot bekering en de wegbereider voor de Messias zijn. De Heere verhoort boven hun wensen.
Vers 18-20
In ongeloof vraagt Zacharias een teken en krijgt dat van de engel Gabriël, die van zichzelf zegt dat hij voor God staat. Het teken is tegelijkertijd straf, maar zijn ongeloof verhindert Gods werk niet.
Vers 21
Als Zacharias zo lang wegblijft, is het volk bang dat hij iets verkeerd deed in het heiligdom en dat Gods toorn hem verteerd heeft (Leviticus 10:1-2). Als hij de zegen niet uitspreekt en hen alleen maar toewenkt, concluderen ze dat hij een gezicht in de tempel gezien moet hebben.
Als Elizabet haar zwangerschap bemerkt, reageert ze anders dan Zacharias. Ze erkent en dankt de Heere voor Zijn grote genade. De Heere heeft in haar hoge ouderdom de smaad weggenomen waaronder kinderloze vrouwen leden. Ze trekt zich vijf maanden terug. Ze wil geen spot en ongeloof over haar, als oudere vrouw die nog een kindje verwacht, uitlokken en daarmee de Naam van de Heere lasteren.