Deze exegese gaat over Lukas 22:54-62 en Johannes 18:17-27 en hoort bij les A1.40 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 22:54-62 en Johannes 18:17-27 |
Intro
Voordat de Heere Jezus gevangen genomen wordt, herinnert Hij de mensen die Hem gevangen nemen aan Zijn manier van leven. Hij heeft de mensen enkel goed gedaan. Tegelijk laat Hij merken dat deze dingen Hem niet als een verrassing overkomen. Hij weet wat er gebeurt. Het is de macht van de duisternis, de duivel zelf, die aan het werk is (Lukas 22:52-53).
Lukas 22
Vers 54-55
De laatste woorden van de Heere Jezus hebben de overpriesters en de soldaten niet tot inkeer gebracht. Ze nemen Hem toch gevangen en brengen Hem weg naar de plaats waar ze Hem willen berechten. Let op de beschrijving van Petrus: in vers 54 volgt hij van verre en in vers 55 zit hij midden in een kring. Maar dat is een heel andere kring dan die van de apostelen. De spanning neemt toe. Toen Jezus de discipelen waarschuwde dat ze allen aan Hem geërgerd zouden worden, zei Petrus overmoedig dat dit hém beslist niet zou gebeuren. Zijn angst is nu groter dan zijn geloof. Tegelijk moet je zeggen: hij ís er wel! Volgens sommige uitleggers had Petrus dit gevaar niet moeten opzoeken. Maar er was ook een andere discipel, volgens Johannes 18:15 en 16, over wie ook geen oordeel wordt uitgesproken. Dat Petrus er bij wil zijn, getuigt van zijn betrokkenheid. Alleen zal Petrus gaan merken dat hij het in eigen kracht niet redt om Jezus na te volgen. Hij moet hier ondervinden dat zijn grote woorden (Johannes 13:36-38) in eigen kracht waren gesproken.
Vers 56-59
Petrus hoopt wellicht dat de duisternis hem zal beschermen. Dat gebeurt niet. Tot drie keer toe wordt hij herkend. Door ‘een zekere dienstmaagd’, ‘een ander’ en nog ‘een ander’. Het gaat er blijkbaar niet zozeer om wie dat precies waren. Het punt is dat Petrus in het middelpunt van de belangstelling komt te staan terwijl hij dat helemaal niet wil.
De eerste keer wordt Petrus herkend als iemand die ‘met Jezus was’. Petrus ontkent het meteen. Petrus was er altijd trots op geweest dat hij bij Jezus hoorde. Maar in deze nacht is het laatste wat hij wil dat hij bij Jezus gerekend wordt.
De tweede keer wordt Petrus gezien als ‘horend bij die’. Dan gaat het over de discipelen. Ook dat ontkent hij. Petrus, die graag de leiding had en daar ook een positie in gekregen had van de Heere Jezus, trekt zich hier terug. Hij wil het niet meer, hij stapt uit de kring van de discipelen.
De derde keer wordt hij niet alleen herkend als horend bij Jezus maar ook nog als Galileeër. Dat is de streek waar verachtelijk over gedaan werd. Het is ook de streek waar de profeet Jesaja over profeteerde dat de mensen daar een groot licht zouden zien (Jesaja 8:23). In de Heere Jezus werd deze profetie vervuld (zie ook Mattheüs 4:12–17). Maar Petrus ziet er niets meer van.
Vers 60-62
Petrus wordt steeds fanatieker in zijn reactie. Het meest voor de hand liggend is het om daarbij te denken dat Petrus bang is om ook gevangen genomen te worden. Daar kan iedereen zich natuurlijk wel wat bij voorstellen. Maar tegelijk moet je zeggen dat Petrus hier openlijk afstand neemt van Jezus en hij met grote stelligheid uitspreekt niet (meer) bij Hem te willen horen. Terwijl Petrus had gezegd dat hij desnoods de gevangenis en zijn leven er voor over had (Lukas 22:33). Petrus was gewaarschuwd door de Heere Jezus. Bij die waarschuwing hoorde het teken van het kraaien van een haan (Lukas 22:34). Door het kraaien van de haan werd men in die tijd gewekt. Voor Petrus is het nu de wekroep waardoor hij terug gaat denken aan de woorden van de Heere Jezus. Opvallend is dat Mattheüs dit ‘indachtig worden’ pas noemt nadat hij verteld heeft dat de Heere Jezus zich omkeert en hem aankijkt. Dit is een heel veelzeggend gebaar. Petrus zegt: ‘Ik ken Jezus niet’. Jezus zegt: ‘Maar Ik ken jou wel!’
Door dat gebaar en die blik heeft Jezus Petrus ook aan iets anders herinnerd. Nog maar kort voor deze geschiedenis heeft Hij Petrus gewaarschuwd voor de listen van de satan. De Heere Jezus beloofde daarbij dat Hij voor Petrus zou bidden opdat zijn geloof niet zou ophouden (Lukas 22:32). Hier merkt Petrus heel concreet dat Jezus Zich aan Zijn woord houdt. Als hij dan ook bitter huilend naar buiten gaat, is dat zeker vanwege het besef van zijn eigen ontrouw en schuld. Maar vergeet niet dat je dit huilen ook moet zien in het licht van Jezus’ liefde. Hoe bitter het ook is, het is niet wanhopig.
Johannes 18
Vers 17-18
Johannes wijst erop dat Petrus door een medediscipel is binnengelaten. Deze discipel is waarschijnlijk Johannes zelf geweest. Petrus’ eerste verloochening is het antwoord op de kritische vraag die de portierster hem bij het binnenlaten stelt.
Vers 19
Johannes beschrijft een gesprek tussen Annas en Jezus, waar Lukas niet over spreekt. Annas wordt hier met ‘de hogepriester’ aangeduid. Hij is door de Romeinen afgezet ten gunste van zijn schoonzoon Kajafas, maar voor veel Joden had Annas zijn waardigheid als hogepriester behouden.
Vers 20-24
Annas begint een soort proefproces. Maar Jezus ontmaskert Annas’ onrechtmatige optreden. Waar zijn de getuigen waar elke verdachte recht op heeft? Jezus heeft altijd openlijk gesproken, dus die getuigen moeten te vinden zijn. Door driemaal te spreken over ‘Ik’ leidt Jezus de aandacht af van de discipelen waar Annas naar vraagt. Jezus’ ontmaskerende antwoord wordt als brutaliteit bestraft. Door Jezus naar Kajafas te sturen, veroordeelt Annas Hem impliciet.
Vers 25-27
De weergave van de verloochening is bij Johannes anders dan bij Lukas. De verloocheningen hebben waarschijnlijk plaatsgevonden in een soort discussie, waarin verschillende mensen Petrus hebben beschuldigd. Lukas heeft andere beschuldigers ‘aan het woord gelaten’ dan Johannes. Zodoende noemt Johannes bij de derde verloochening de beschuldiging door een neef van Malchus.