Deze exegese gaat over Lukas 24:1-12 en hoort bij les C1.42 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 24:1-12
Intro
Jezus’ begrafenis is door Jozef van Arimathea uitgevoerd. Een aantal vrouwen die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren en Hem gediend hadden, hebben alles gezien en hebben voorbereidingen getroffen om Zijn lichaam verder te verzorgen. Deze vrouwen zijn op de eerste dag van de week de eersten die bij het graf van de Heere Jezus aankomen.
Vers 1-3
De vrouwen zijn zeer vroeg, zodra het voldoende licht is, bij Jezus’ graf. Het is de dag na de sabbat, de eerste dag van de week, die wij zondag noemen. Een aantal van deze vrouwen wordt bij name genoemd (vers 10). Het gaat om onder andere Maria Magdalena, die door de Heere Jezus van zeven duivelen is verlost (Lukas 8:2), Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes (Lukas 8:3) en Maria, de moeder van Jakobus en Johannes. Verder blijkt uit Markus 16:1 dat er ook nog een zekere Salome bij is. Het belangrijkste is niet dat alle vrouwen genoemd zijn. Wat wel belangrijk is, is dat een aantal vrouwen hier als getuigen worden genoemd.
Dat deze vrouwen dit vanuit hun liefde voor Jezus doen, is positief. Maar het is tegelijk wel goed om te beseffen dat deze vrouwen helemaal niet bezig zijn met Jezus’ woorden over Zijn sterven én opstaan. De specerijen die ze meedragen, zijn er het bewijs van dat ze geloven dat Jezus nog altijd gestorven is.
De afgewentelde steen en de afwezigheid van het lichaam van de Heere Jezus zijn voor hen ook nog geen ‘wekker’ die hen laat denken aan de mogelijkheid van Jezus’ opstanding. Ze raken ‘twijfelmoedig’. Ze weten niet wat ze er van denken moeten.
Vers 4-8
Dan opeens staan ze oog in oog met twee engelen. ‘Mannen die er uitzien als een bliksem’, staat er letterlijk. Dat de vrouwen daarvan schrikken, kan iedereen zich voorstellen. De vraag die deze mannen stellen, is het hele Paasevangelie in één zin. Deze vrouwen staan in een graf, met hun gezichten naar beneden. En namens God worden ze geroepen omhoog te kijken en verder te kijken dan het graf. Jezus is niet dood maar levend; sterker nog: Hij is de Levende! De dood kon Hem niet vasthouden. Hij is opgestaan!
De vrouwen krijgen daarbij ook een duidelijke vermaning. Dat woord betekent in de Bijbel zowel terechtwijzing als vertroosting. Die vermaning houdt in dat deze vrouwen worden gewezen op Jezus’ eigen woorden (Lukas 9:22). De terechtwijzing is dat ze die woorden vergeten zijn en niet geloofd hebben. De vertroosting is dat hun ongeloof Gods belofte niet teniet heeft gedaan.
Door deze ontmoeting komen Jezus’ woorden bij de vrouwen weer boven. En ze geloven!
Vers 9-11
Dat geloof blijkt uit het vervolg. De vrouwen haasten zich naar de elf discipelen en de anderen die bij hen zijn. De reactie van de discipelen is verbijsterend. Ze geloven er niets van. Hoe kan dat? Allereerst doordat ook zij zich niet laten leiden door Jezus’ eigen voorzegging over Zijn sterven en opstaan. Praktisch speelt waarschijnlijk ook mee dat het getuigenis van een vrouw in die dagen niet erg serieus genomen werd. Bedenk hierbij dat dit ook van herders gold. Op cruciale momenten, bij de geboorte van de Heere Jezus en bij Zijn opstanding, kiest God als getuigen mensen uit die als onaanzienlijk gelden. ‘Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou.’ (1 Korinthe 1:28)
Vers 12
Lukas vertelt van één discipel die er toch meer van wil weten en zelf ook naar het graf gaat. Het is Petrus. Het enige wat hier van Petrus gezegd wordt, is dat ook hij het lege graf ziet én de linnen doeken als bewijs dat er zeker iemand gelegen heeft én dat hij vervolgens teruggaat. Petrus is ‘verwonderd’. De precieze betekenis van dit vers lijkt niet zo makkelijk weer te geven. Eén ding is in ieder geval wel zeker: Petrus heeft het ook gezien. Hij is na de vrouwen getuige van het lege graf. Later ontmoet Petrus Jezus Zelf (zie Lukas 24:34). Hoe dat precies is gegaan, wordt niet duidelijk. Wat we er wél van weten is dat Jezus hiermee Petrus als één van de eersten heeft verzekerd van Zijn blijvende liefde voor Zijn discipelen.
Voor een vertelling kun je kiezen om heel weinig over Petrus te zeggen (er zit genoeg in de voorgaande verzen), en het toe te spitsen op het ene wat voor iedereen nodig is. Het gaat om geloven in wat er gezegd is door en over de Heere Jezus.