Deze exegese gaat over Lukas 5:17-26 en hoort bij les B3.29 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 5:17-26
Vers 17
In één dier dagen, dat is: op één van die dagen waarop Jezus in Galilea leerde. Uit Markus 2:1 weten we dat de plaats waar dit gebeurt Kapernaüm is. Maar Lukas vraagt juist de aandacht voor het gegeven dat er luisteraars uit álle plaatsen zijn. Zelfs helemaal vanuit Jeruzalem, terwijl ze daar neerkeken op Galilea. Het publiek bestaat uit geleerde mannen. Farizeeën, aanhangers van één van de religieuze hoofdstromingen van de Joden, en ‘leraars der wet’, een andere benaming voor Schriftgeleerden. De laatsten legden de boeken van Mozes uit aan het ‘gewone volk’. Lukas heeft nog niet gerept over de vijandigheid van deze joodse leiders. Hun aanwezigheid komt nu nog voort uit nieuwsgierigheid naar Jezus’ leer. Maar de eerste wrijvingen zullen niet lang uitblijven. Lukas geeft nog een opmerkelijke toevoeging: de kracht van de Heere is aanwezig. Nog voor de lamme man ter sprake wordt gebracht, is de genezende kracht van de Heere er al. Bij voorbaat staat al vast dat de vier vrienden naar een plaats komen waar de genezing te vinden is.
Vers 18
Voor het precieze aantal vrienden moeten we eveneens bij Markus zijn: vier. Bij het ‘bed’ moeten we aan een soort draagbaar, een brancard denken. ‘Geraakt’ houdt in dat de betreffende man verlamd is. Deze mannen komen met hun vriend naar Jezus, in de overtuiging dat Hij hun vriend genezing kan schenken.
Vers 19
De genoemde luisteraars uit vers 17 blijken in zo’n grote getale aanwezig te zijn, dat naderen tot Jezus onmogelijk is. Zeker met de eerdergenoemde draagbaar. Maar deze vrienden geven niet zomaar op. Hun doorzettingsvermogen toont iets van de liefde voor hun vriend en iets van hun vertrouwen in Jezus. Via de trap, die zich in die tijd vaak aan de buitenkant van een huis bevond, komen ze op het dak van het huis. Op dat dak werd vaak ook geleefd. Het dak bestond uit houten balken, die waren opgevuld met klei. Als Lukas spreekt over ‘tichels’ moeten we denken aan die brokken klei die de vrienden tussen de balken vandaan trekken. Vervolgens manoeuvreren ze de verlamde man voor de voeten van Jezus.
Vers 20
Deze daad trekt binnen alle aandacht. Het openbreken van het dak zal met het nodige lawaai en gruis gepaard zijn gegaan. Maar minstens zo onverwachts als deze binnenkomst, is de reactie van Jezus. Hij gaat in eerste instantie helemaal niet op de verlamming in. De daad van deze verlamde met zijn vrienden wordt door Jezus als een geloofsdaad gewaardeerd. Deze mensen hebben aan hun vaste vertrouwen in Jezus’ macht uiting gegeven door zoiets ongewoons te doen. ‘Mens’ heeft hier een heel hartelijke betekenis (vergelijk de aanspraak ‘zoon’ in Markus). Door zijn zonden te vergeven, verlost Jezus deze verlamde van zijn ware probleem: dat hij als ‘mens’ een zondig adamskind is. Zo groot is het geloof van deze verlamde dat hij krijgt waar hij niet eens om gevraagd had.
Vers 21
De joodse leiders geven in gedachten een theologische reactie op Jezus’ uitspraak. En ze hebben het bij het rechte eind: niemand kan zonden vergeven dan God alleen. Helaas verbinden ze daaraan de verkeerde conclusie: Jezus lastert God. De eerste confrontatie met de joodse leiders legt direct het probleem bloot: Jezus proclameert Zichzelf als Zoon van God, maar deze claim wordt als ‘godslastering’ verworpen. Tot aan Jezus’ veroordeling toe zal dit conflict blijven spelen.
Vers 22-24
Hun gedachten zijn Jezus niet onbekend. Jezus benoemt ze en gaat de confrontatie aan. Hij stelt een vraag met een dubbele bodem. Wat is moeilijker, zonden vergeven of iemand genezen? Theologisch is het moeilijker om iemands zonden te vergeven, dan om een verlamde te genezen. De zonden vergeven, dat kan God immers alleen? Tegelijk weet iedereen: of de zonden écht vergeven zijn, kan niemand controleren. Of de ziekte echt genezen is, is wél te controleren. In dat opzicht is het makkelijker om de zonde te vergeven.
Wat Jezus nu eigenlijk zegt is: Ik zal het theologisch gezien ‘makkelijke’ doen (wat zichtbaar is), om te laten zien dat het ‘moeilijke’ (wat niet zichtbaar is) ook echt plaatsgevonden heeft. Lukas noemt hier voor het eerst de titel ‘Zoon des mensen’. Jezus gebruikt deze titel vaak. Ze verwijst naar de profetieën van Daniël en onderstreept het bijzondere werk waarvoor Jezus in de wereld gekomen is (Daniël 7:13-14). Jezus geneest de verlamde door hem drie bevelen te geven.
Vers 25
Heel sober wordt de genezing verhaald. De drie bevelen van Jezus worden opgevolgd. Deze geschiedenis laat ons zien dat de genezingen die Jezus verricht niet op zichzelf staan. Ze dienen om de boodschap te onderstrepen. Iedereen die het wonder ziet, is niet langer te verontschuldigen. Ze hebben het overtuigende bewijs gezien dat Jezus’ woorden betrouwbaar zijn. De verlamde man laat zien waar deze genezing toe moet leiden: hij verheerlijkte God.
Vers 26
De genezing veroorzaakt grote ophef. We lezen niet of bij de ‘allen’ ook de joodse leiders betrokken zijn. Hun latere gedrag wekt de indruk van niet. Maar het volk beseft dat hier voor hun ogen iets bijzonders is gebeurd. Voor hen is ook duidelijk wat de bron van deze genezing is: ze verheerlijken God. Daarmee erkennen ze dat dit wonder uit Gods Hand komt. Hier is sprake van een beginnende erkenning van Jezus als Gezondene van God.