Deze exegese gaat over Markus 1:14-20 en 2:14-17 en hoort bij les B2.22 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 1:14-20 en 2:14-17
Markus 1:14–20
Vers 14 – 15
Met de gevangenneming van Johannes komt er een einde aan zijn taak hier op aarde. Vanaf die tijd ligt alle nadruk op de prediking van de Heere Jezus. De boodschap van Zijn prediking wordt door Markus als volgt weergegeven:
- ‘de tijd is vervuld’: Daarbij moet je denken aan de door God bestemde heilstijd die Hij door de mond van de profeten had aangekondigd (vergelijk hierbij Galaten 4:4).
- het Koninkrijk van God is nabijgekomen: Gods koninkrijk is het teken van Zijn heerschappij. In de Heere Jezus komt die heerschappij nabij. Daarbij hoort een oproep of bevel, namelijk:
- bekeert u en gelooft het Evangelie’: Gods koninkrijk wordt daar zichtbaar waar mensen zich in geloof en gehoorzaamheid aan Hem onderwerpen.
Joden geloofden ook in Gods heerschappij en baden regelmatig om de dag waarop Gods heerschappij weer over heel de aarde zichtbaar zou zijn. Wat de Heere Jezus duidelijk maakt, is dat Gods koninkrijk in twee fasen komt. De eerste is begonnen met Zijn komst, de tweede gaat in bij Zijn wederkomst. Tot die tijd geldt van het koninkrijk dat het er is (door Jezus en zichtbaar in mensen die in Hem geloven) en dat het er nog niet is (we wachten nog op de voltooiing). De tijd tot de voltooiing is de genadetijd, de tijd om zalig te worden (vergelijk Hebreeën 3:7, 13 en 15 en 4:7).
Vers 16 – 20
De Heere Jezus kwam op aarde om Zijn werk te doen: lijden, sterven en opstaan om verzoening en redding te bewerkstelligen en dieper: om de geschonden eer en deugd van Zijn Vader te herstellen. Dat deed Hij alleen. Tegelijk moet je zeggen dat Hij vanaf het eerste begin mensen heeft ingeschakeld. Zij moesten het Evangelie, het goede nieuws, bekend gaan maken in de wereld. Daarvoor heeft Jezus hen geroepen. Als Jezus mensen zo specifiek roept, merk je Zijn autoriteit. Hij maakt mensen bereidwillig om Hem van harte te volgen. De eersten die Jezus roept, zijn allemaal visser van beroep en het zijn twee keer twee broers. Jezus gebruikt het beeld van hun gewone werk om een belofte mee te geven voor hun toekomstige werk in Zijn dienst. Zoals ze nu de vissen uit de zee halen, zullen ze door Gods kracht later mensen uit de wereld verzamelen. Een paar dingen om bij stil te staan.
- Visser waren ‘middenklas mensen’. Niet heel rijk, niet heel arm. Johannes en Jacobus hadden zelfs een bedrijf met ‘huurlingen’. Dat is een teken dat ze een behoorlijk bedrijf runden. Deze discipelen verlaten hun werk en daarmee dus een goedbetaalde baan.
- De discipelen waren geen ‘geleerde’ mensen. Soms denken mensen dat je een heel goed verstand moet hebben wil je Jezus kunnen volgen en dienstbaar te zijn in Zijn koninkrijk. Maar Jezus kan mensen met allerlei verschillende niveaus in Zijn dienst gebruiken, of het nu een geleerde (Paulus) is of een eenvoudige handwerkman (Petrus).
- Het eren van je ouders (door voor hen te werken of bij hen te wonen) gold als een van de grootste geboden in die tijd. Je ouders verlaten, was alleen denkbaar na uitgebreide overwegingen. Wat deze discipelen doen, is daarom schokkend. Meteen aan het begin maakt Jezus hiermee al duidelijk wat Hij later zegt: ‘Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig’ (zie Lukas 14: 25 – 35).
- Het was gebruikelijk dat discipelen zelf hun leraar uitkozen: in dit geval is het andersom. Zie hierbij ook Jesaja 41:9 en Johannes 15:16.
Markus 2:14–17
Vers 14 – 15
Ook in dit gedeelte gaat de Heere Jezus heel anders met mensen om dan verwacht werd van een rabbi. Hij zoekt contact met een tollenaar. Zo iemand werd gezien als het uitschot van de samenleving. Hij roept Levi, en Levi staat op en volgt. Wat hier gebeurt, heeft grote impact op andere mensen die gerekend worden tot de categorie ‘uitschot’: er komen er heel veel op Jezus af. Blijkbaar wisten ze zich bij Jezus welkom; waren ze benieuwd naar wat Hij ging zeggen.
Vers 16 – 17
Samen eten deed je alleen met mensen met wie je echt je leven wilde delen. De Farizeeën en Schriftgeleerden hielden zich daarom altijd verre van eten met mensen die te boek stonden als ‘zondaar’. Daarmee wilde ze hun eigen reinheid veilig stellen. Ze vragen nu verbijsterd aan de discipelen waarom Jezus wel met zulke mensen omgaat. Jezus reageert met een soeverein antwoord: een antwoord waarmee de discussie afgesloten wordt. Daarin zegt Hij twee dingen: 1) Veel mensen denken zo gezond (rechtvaardig) te zijn dat ze God eigenlijk niet nodig hebben. 2) Jezus kwam niet voor mensen die zichzelf gezond vinden maar Hij kwam om zondaars tot bekering te brengen, wat inhoudt: Inkeer tot jezelf, afkeer van de zonde en terugkeren naar God.
Vragen om bij stil te staan, zijn:
- Bereiken wij nog de mensen die Jezus ook bereikte of houden wij, als ‘vrome’ Farizeeërs en Schriftgeleerden, hen liever op afstand?
- Jezus riep deze mensen op een bijzonder moment met een bijzondere opdracht. Niet alle christenen worden apostel. Maar tegelijk stelt deze roepinggeschiedenis ons wel voor de vraag hoe wij tegenover de Heere staan. Zijn wij meelopers of discipelen? Gaat onze liefde en gehoorzaamheid tot God echt boven alles?