Deze exegese gaat over Markus 11:1-11 en hoort bij les B2.31 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 11:1-11
Vers 1 – 7
De Heere Jezus heeft de sabbat in Jericho doorgebracht (Mattheüs 20:29-34; Markus 10:46-52 en Lukas 18:35-19:10). Op zondag is Hij naar Bethanië gereisd, waar de zalving door Maria plaats vond (Johannes 12:1-11). De intocht in Jeruzalem vindt plaats op de maandag voor Zijn sterven. Duizenden mensen zijn met het oog op de viering van het Pascha aangekomen in de stad (Johannes 12:12). Twee discipelen moeten naar het dorpje Bethfagé om een jonge ezel te halen. Hoewel Markus er niet naar verwijst, is de geschiedenis van de intocht vol toespelingen op Messiaanse profetieën uit het Oude Testament (Genesis 49:11; Zacharia 9:9; Mattheüs 21:4-5; Johannes 12:15). Dat het dier nog onbereden is, geeft aan dat het voor een bijzonder doel gebruikt zal worden, namelijk als gave aan de Heere gewijd (Numeri 19:2; 1 Samuel 6:7; 2 Samuel 6:3). Ook het moederdier moet meekomen (Mattheüs 21:2). ‘Heere’ is de titel, waarmee Jezus als Koninklijke Eigenaar en Gebieder, ja als God, wordt aangeduid. De discipelen gehoorzamen, niet twijfelend aan Jezus’ alwetendheid. Op het punt waar ze het dorp binnenkomen, vinden ze de ezels bij een poort, aan de weg die rond het dorpje loopt. Volgens Lukas 19:33 zijn het de eigenaren die vragen waarom ze de ezels losmaken. Omdat de echte Eigenaar de jonge ezel nodig heeft, staan ze de ezels gewillig af. Een zadel ontbreekt bij het jonge dier, dus maken de twee discipelen het rijklaar door hun mantels er over heen te spreiden. Als Jezus op het dier gaat zitten, spreiden de overige discipelen hun mantels uit op de weg (Lukas 19:36).
Vers 8 - 10
Veel feestgangers verbinden het tafereel met bepaalde Messiaanse profetieën. Juist met het Pascha, het feest van de bevrijding uit Egypte, was de aandacht sterk gericht op de komst van de Messias. Men verwachtte dat Hij het volk van de bezetting door de Romeinen zou bevrijden en het koningshuis van David in ere herstellen (vers 10). Dit laatste is waar, maar het wordt geen aards rijk zoals men verwachtte. Om een koninklijke loper te maken, spreidt men mantels en afgerukte bladertakken uit om de Koning een waardig onthaal te geven. Jezus laat het allemaal toe. Lang heeft Hij Zijn koningschap verborgen gehouden, maar nu laat Hij zich openlijk huldigen als de beloofde Koning. Hij laat tegelijk zien wat voor Koning Hij is en wat de aard is van Zijn Rijk. Pracht en praal ontbreken bij Hem. Zijn Rijk wordt gekenmerkt door eenvoud, zachtmoedigheid, barmhartigheid en rechtvaardigheid. Als Jezus ons hart en leven regeert, zullen deze eigenschappen in ons leven zichtbaar worden. ‘Hosanna’ betekende oorspronkelijk ‘och Heere, geef toch uw heil’ (2 Koningen 6:26 en Psalm 118:25) en was dus een gebed tot God om verlossing. In de loop van de tijd is het woord in de joodse eredienst van een gebed een jubelkreet geworden, te vergelijken met ‘hallelujah’. De binnenkomende pelgrims werden gewoonlijk verwelkomd met de woorden uit Psalm 118:26. Hier krijgen deze woorden een bijzondere strekking. Hier komt de Messias op gezag en in opdracht van God. Jezus wordt dus als de door God gezonden Messiaanse Koning Jeruzalem binnengehaald. ‘Gezegend is Hij’ betekent ‘geprezen is Hij’. Met de uitroep ‘hosanna in de hoogste hemelen’ danken ze God voor de redding die Hij schenkt in de zending van de Messias. De hoogste hemelen is de derde hemel waar God, de engelen en de gestorven rechtvaardigen wonen. Net als de Messias komt het Koninkrijk in de Naam des Heeren. De Messias en Zijn rijk horen bij elkaar. De Farizeeën houden Jezus niet voor de beloofde Messias en vinden het zeer ongepast dat Jezus Zich deze betiteling laat welgevallen. Het moet echter openlijk bekend worden dat Jezus de Messias is (zie voor dit deel van de geschiedenis Lukas 19:38-40).
Vers 41 – 44 van Lukas 19
De pelgrims zingen bedevaartsliederen als ze naar de stad op weg zijn, maar de Heere Jezus barst in snikken uit, hoorbaar en zichtbaar voor iedereen. Hij is niet bedroefd vanwege het lot dat Hem in de stad te wachten staat, maar vanwege wat er met de stad en haar inwoners zal gebeuren. Dit is de laatste keer dat Hij hen waarschuwt tot hun behoud en zaligheid (Kanttekeningen). Ook profeten in het Oude Testament hebben zulk verdriet gehad omdat ze wisten van het onheil dat over hun volksgenoten zou komen vanwege hun ongehoorzaamheid (2 Koningen 8:11-12; Jeremia 9:1 en 14:17). Het is Jezus’ onvervulde verlangen dat de inwoners van de stad nog op deze dag in Hem zouden gaan geloven. Dan zouden ze vrede met God ontvangen. Als Vredevorst komt Jezus de stad van de vrede binnen, maar de inwoners wijzen de vrede die Jezus geeft af (vergelijk Lukas 10:21). Ze roepen daarmee Gods oordeel over hen uit. Jezus voorzegt dat de stad verwoest zal worden (vergelijk Lukas 21:6 en 23:29). Er worden vervolgens vijf oorlogshandelingen genoemd. Een wal rond de stad bouwen, omsingelen, onder druk zetten, de stad met de grond gelijk maken en de inwoners doden. Er is geen ontkomen aan Gods oordeel. En dat omdat ze Jezus niet als de Messias hebben aangenomen. ‘De tijd van uw bezoeking’ is de tijd dat God in genade naar hen omzag en hen in Zijn Zoon bezocht. Ze hebben het evangelie van Gods genade niet aangenomen (Lukas 13:34). In 70 na Christus is Jeruzalem door de Romeinen verwoest. De Heere Jezus is diep bewogen met zondige mensen. Het doet Hem onnoemelijk veel verdriet als mensen Hem afwijzen en zodoende Gods rechtvaardige oordeel over zich afroepen (Johannes 3:16-19). Hij is bewogen als Borg, maar ook als Voorbeeld voor allen die in Zijn dienst staan.
Vers 11 van Marcus 11
Jezus komt het tempelplein op en kijkt daar rond. Deze ‘inspectie’ heeft wellicht te maken met de tempelreiniging van de volgende dag (vers 15-19). Omdat niemand Jezus onderdak aanbiedt, is Hij genoodzaakt weer terug te keren naar Bethanië.