Deze exegese gaat over Markus 15:21-41 en hoort bij les A2.33 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 15:21-41
Vers 21
Jezus is al veroordeeld door Pilatus. Op weg naar de plaats van executie wordt Jezus als afschrikwekkend voorbeeld door de drukke straten van Jeruzalem gevoerd. Jezus draagt Zelf de dwarsbalk van het kruis, die op Golgotha aan de staande paal bevestigd zal worden. Hij blijkt zozeer verzwakt, dat hij onder het gewicht van deze dwarsbalk dreigt te bezwijken. De Romeinse soldaten willen het schandelijke vloekhout niet dragen. Daarom wordt Simon van Cyrene, die net de stad binnenkomt, gedwongen het kruis verder te dragen. Waarschijnlijk was hij voor het Pascha in Jeruzalem. Zijn zonen, Alexander en Rufus, waren blijkbaar bekenden van de mensen voor wie Marcus dit evangelie schreef. Waarschijnlijk behoorden ze later tot de christelijke gemeente.
Vers 22-23
De plaats van executie is Golgotha, wat ‘Hoofdschedelplaats’ betekent. Dit is mogelijk een verwijzing naar de vorm van de heuvel, of een verwijzing naar de executies die daar plaatsvonden. Deze heuvel lag buiten de stadsmuren. Eerst wordt Jezus wijn, gemengd met mirre aangeboden. Deze verdovende drank verzachtte de ergste pijn van de kruiselingen. Jezus weigert. Hij moet en wil het lijden tot het uiterste dragen. Hij wil in deze strijd Zijn geest helder houden.
Vers 24-26
Dan wordt Jezus gekruisigd. Daarvoor worden zelfs Zijn kleren Hem ontnomen. Deze worden door de soldaten onder aan het kruis verloot. Zonder dat Marcus de tekst noemt, horen we hier de woorden van David uit psalm 22:19 terug. Het moment van de kruisiging is naar de Joodse tijdrekening het derde uur, dus ongeveer negen uur ’s ochtends. Naar Romeinse gewoonte is de misdaad, waarvoor Jezus is veroordeeld, bovenaan het kruis beschreven. De beschuldiging luidt: ‘de Koning der Joden’. Zo maakt ook dit Pilatus die de hoogste Romeinse rechter is in Israël maakt met dit opschrift onbedoeld duidelijk dat hier de Messias sterft.
Vers 27-28
Naast Jezus worden twee moordenaars gekruisigd. Dit waren vermoedelijk leden van een verzetsgroep die de Romeinen probeerde te verjagen. Jezus hangt in het midden als was Hij van de drie de grootste misdadiger. Markus laat zien hoe ook hierin de oudtestamentische profetieën worden vervuld (Jesaja 53:12).
Vers 29-30
Daar hangt Jezus aan het kruis, tot spot van de voorbijgangers. Evenals de spotters in de psalmen (Psalm 22:8; 109:25), schudden ze het hoofd over deze Man. Ze herinneren Jezus aan de woorden die Hij gesproken heeft over het herbouwen van de tempel (Markus 14:58), en roepen Hem toe dat Iemand die meent dat te kunnen, toch zeker Zichzelf wel van dit kruis kan bevrijden. Ze beseffen niet dat de tempel van Jezus’ lichaam voor hun ogen wordt afgebroken en dat Deze na drie dagen zal herrijzen.
Vers 31-32
Ook de Joodse leiders, de Schriftgeleerden en overpriesters, mengen zich in het gespot. Ze roepen Hem toe dat Hij die zoveel anderen van ziekte en dood heeft verlost, Zichzelf niet eens verlossen kan. Zo maken ze al het goede dat de Heiland heeft gedaan tot onderwerp van spot. Als Hij van het kruis af komt, dán zullen ze wel geloven dat Hij écht de Messias, de Christus is. Ook de moordenaars die met Hem gekruisigd zijn, bespotten hun medekruiseling, al mogen we uit andere Evangeliën weten dat één van hen tot inkeer zal komen.
Vers 33-34
Na drie uur wordt het plotseling donker: het is dan volgens de Joodse tijdrekening 6 uur, voor ons ongeveer 12 uur, dus het midden van de dag! De duisternis is een goddelijk teken dat hier niet zomaar iemand aan het kruis hangt. Dit is een kritiek moment in wereld- en heilshistorie.
Deze duisternis is ook een teken van de vloek van God. De mensen hebben door Jezus te kruisigen, laten zien dat zij Hem niet willen hebben. God de Vader laat nu door deze duisternis zien dat Hij Jezus ook verlaat. De vloek van God rust ten volle op Jezus. Aan het einde van de duisternis roept Jezus het uit met de woorden van Psalm 22: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Vers 35-39
De omstanders begrijpen de uitroep verkeerd. Ze menen dat Jezus Elia roept. Deze profeet stond bij de Joden bekend als de helper in nood. Ze beginnen opnieuw te spotten: ‘Hij roept Elia.’ Eén van de omstanders neemt daarop een spons, doopt hem in edik, steekt hem op een stok en laat Jezus drinken met de woorden ‘laat ons zien of Elia komt om Hem af te nemen.’ Edik, een soort goedkope zure wijn, die veel door soldaten werd gedronken, wordt Jezus hier aangereikt, zodat de geest van de Heiland verfrist wordt en Hij het lijden langer volhoudt. Zo wil deze omstander Elia spottend als het ware ‘de kans geven’ om Jezus te redden.
Jezus’ lijden wordt hierdoor echter niet langer gerekt. Door de edik krijgt de Heiland de kracht om nog eenmaal een krachtige uitroep te doen: ‘Het is volbracht!’ Dit geeft aan dat Jezus niet sterft door uitputting, zoals dat bij gekruisigden het geval was. Hij blijft tot het eind helder van geest en heeft Zijn eigen dood in de hand. Na Zijn uitroep geeft Hij de geest. De Romeinse hoofdman merkt dit alles op. Als hij ziet hoe Jezus bewust Zélf de geest geeft, komt hij, de heidense officier, tot de belijdenis: ‘waarlijk, deze Mens was Gods Zoon’.
Als reactie op Jezus’ dood, scheurt in de tempel het voorhangsel tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen doormidden. Door Jezus’ dood is er een weg tot God voor alle mensen. De oudtestamentische offerdienst is niet langer nodig, want Christus is als hét Offer gestorven!
Vers 40-41
Marcus vermeldt nog de aanwezigheid van Galilese vrouwen, die Jezus gevolgd hebben tijdens Zijn omwandeling in Galilea. Hij noemt er drie bij name: Maria Magdalena, die door Jezus van boze geesten is verlost; Maria, de moeder van Joses en Jakobus ‘de kleine’, van wie wij verder weinig weten en Salome, de moeder van Jakobus en Johannes. Marcus noemt ze als getuigen van Jezus’ dood.